vrijdag 16 december 2016

De dienst die Jean-Pierre Geelen mij bewijst

Het viel me al meteen op toen ik aan deze serie begon, en ik heb het ook vermeld: Jean-Pierre Geelen van de Volkskrant schrijft graag over de jacht en met jachtmetaforen. In het jaloerse mij heft zich het lied aan van Schubert:
Was sucht denn der Jäger am Mühlbach hier?
Bleib, trotziger Jäger, in deinem Revier!
Hier gibt es kein Wild zu jagen für dich,
Hier wohnt nur ein Rehlein, ein zahmes, für mich.
De jager moet dus met zijn fikken van de mooie molenaarsdochter afblijven. Aan het eind van het korte lied krijgt hij toch nog een taak toegewezen. Hij moet de evers maar afknallen die de Kohlgarten van de schone aanbedene komen plat trappen.

Het lijkt erop dat mijn jager Jean-Pierre Geelen zoiets inderdaad doet. Hij pakt voor mij de evers aan die het gebied van mijn prooi verstoren. Hij pakt vandaag De Telegraaf aan, die de hoorn blaast omdat de Belgen de krant overnemen, hij pakt eigenlijk voortdurend mensen en misstanden aan en veegt daarmee mijn tuintje schoon.

Mijn tuintje, dat is toch wel de filosofie. Het is de molen waar de door mij aanbeden filosofen alles vermalen zodat ik er weer brood van kan bakken en ervan kan smullen. Ook nu weer sta ik op het punt over te schakelen naar de prachtige beschouwing van Agamben over het 'trefo' (voeden) van Aristoteles dat ik dan weer kan gebruiken voor een verrassende beschouwing over opvoeding en onderwijs.

Maar helaas en vooral ook gelukkig. De lezer ziet ongetwijfeld liever dat de zanger zich verdrinkt in de beek omdat uiteindelijk de mooie molenaarsdochter toch door de jager wordt weggekaapt. De lezer luistert graag naar het kabbelen van de beek dat troost biedt voor de hartverscheurende afgang van de zanger, de lezer weet dat het altijd al de beek was die zong door het zingen van de zanger.
Gute Nacht, gute Nacht!
Bis alles wacht,
Schlaf aus deine Freude, schlaf aus dein Leid!
 Der Vollmond steigt,
Der Nebel weicht,
Und der Himmel da oben, wie ist er so weit!
Mocht het dus nog van z'n beschouwing over voeding komen, dan weet u alvast dat Jean-Pierre Geelen mij voor was. Niet omdat de filosofie hem interesseert: die blijft vooralsnog mijn vluchtgebied. Maar wel omdat hij de nieuwsfeiten voor me behandelt, hij maakt ons duidelijk hoe we ons voeden met roddels die weer nieuwsfeiten opleveren, en daarmee de wereld tevoorschijn toveren die we om ons heen zien, zodat er in dat bos voor mij als kritisch denker geen prooi meer overblijft. Soms treft Geelen zelfs twee prooien met een schot, waaronder een evert:
Twee jaar geleden was De Telegraaf ook op oorlogspad. Het bedrijf wilde de NRC kopen. Was dat gelukt, dan zou columnist Youp van 't Hek collega zijn van 'de gluiperige roddelkont Evert Santegoeds & consorten' - een brug te ver: hij zou vluchten. Benieuwd met welk wapen Youp zich morgen gaat redden.

 Afbeeldingsresultaat voor evert santegoeds

zondag 25 september 2016

De verdediging van de dode

Voor Milan Kundera had ik niet veel bewondering. Ik vond zijn filosofische intermezzo's in zijn romans irritant. Maar van een vriend kreeg ik zijn essayboek Verraden testamenten, en ik moet bekennen dat ik door Kundera aan het denken word gezet over zaken die ertoe doen

Een van de vele lichten die Kundera laat schijnen over de kwestie Max Brod, want die staat centraal in zijn boek, is de idee dat de literaire schrijver het morele recht heeft te beschikken over zijn werk. Kafka gaf Brod herhaaldelijk de opdracht zijn werk na zijn dood te vernietigen. Maar zoals bekend heeft Brod zich aan die opdracht niet gehouden.

Nu luidt de verrassende ontknoping dat Kundera de wil van de schrijver weliswaar als een wet beschouwt, maar de mogelijkheid openlaat dat we de wet overtreden. Je moet er dus eerlijk over zijn. Wat ik doe mag niet, maar als ik dat toegeef is het minder erg.

Op dit punt wordt Kundera weer irritant voor mij. Brod noemt hij een mysterie omdat hij geen respect heeft voor het eigendomsrecht van zijn beste vriend, maar zelf is hij evenmin bereid dat recht te respecteren. Het is namelijk onmogelijk de drie grote romans van Kafka te verbranden als je eenmaal tot je laat doordringen welke wijsheden ze ons te bieden hebben.

De actualiteit van deze problematiek geldt onverkort in onze dagen. De dode moet zijn organen doneren, al behouden hijzelf en zijn nabestaanden het recht om dit te blokkeren.

De problematiek is verder van alle kanten belicht door denkers die ik met fascinatie lees: Levinas over de schaamte, Derrida over het testament en Agamben over de wet die geldt en niet moet worden verward met de schuld van de aangeklaagde.

Hoe irritant ook, of misschien wel evenzeer daarom, via Kundera leer ik iets over een soort jacht die uit is op de vernietiging van de prooi. Eerder hebben we gezien dat de jager er juist belang bij kan hebben zijn prooi in leven te houden. Dat speelt ook hier. Om het oordeel over Kafka te onderstrepen moeten we hem de hemel in prijzen, zijn werk volledig laten drukken. We moeten de 'verraden testamenten' bekritiseren om onze claim op de erfenis kracht bij te zetten.

En toch zien we als we Kundera lezen dat de kracht van de vernietiging lijkt te domineren. In de totalitaire samenlevingen waren aanklachten niet gericht op correctie maar op vernietiging van de burger. Het proces van Kafka past daarin omdat Joseph K zich steeds meer identificeert met zijn aanklagers, daarin schuilt de hele zin van de Bildung die hij ondergaat. In de westerse samenlevingen ziet Kundera evenzeer processen die uit zijn op de vernietiging van het individu, met name in de rockmuziek en in de media die de grens tussen privé en openbaar opheffen. En passant lijkt het of hiermee ook de schaamte is opgeheven, de schaamte die bij Joseph K nog lijkt te overleven.

Uiteindelijk is het niet de schaamte maar de liefdevolle herinnering die rest. Kundera schuift het beeld naar voren uit zijn eigen roman, Het boek van de lach en de vergetelheid, van het personage Tamina die haar echtgenoot verloren heeft maar niet in staat is hem als dood te beschouwen. Zo regisseert Kundera misschien zijn eigen nagedachtenis, denk ik dan, omdat het voor hem onmogelijk is dat niet te doen.

Precies zo onmogelijk is het mij deze notitie ongepubliceerd te laten. Ik temper het vernietigende geweld van mijn blogs door ze prijs te geven aan een vluchtig medium. De grens tussen privé en openbaar wordt erin gereconstrueerd als een dun gordijn, een mist zou je kunnen zeggen. Niet de mist die Kundera waarneemt rond Majakovski en waaraan we recht moeten doen in ons oordeel. Eerder een geconstrueerde mist, een mist die wel moet leiden tot mistkenning.

Afbeeldingsresultaat voor boekverbranding


zondag 28 augustus 2016

In de film komt de vos

Zojuist keken we bij Zomergasten naar de klassieke scène. De ganzen betreden de oever, ergens in de Oostvaardersplassen. Gevaar dreigt! En ja, daar daagt de vos op. Hij jaagt een tijdje op de ganzenkuikens en weet er uiteindelijk een te vangen.

De muziek en de montage maken ons duidelijk dat zich een heus drama afspeelt. Alle oneindig geduld van Ruben Smit is ergens goed voor geweest. We zien nu dat de natuur niet saai is! En zo worden we opgevoed, zeg maar gebildet.

Zomergast Andrea Maier glundert, lacht en zuigt haar lach weer gretig binnen. Het is allemaal spectaculair en provocerend. Haar onderwerp: ouderen die gezond honderddertig worden!

Waartoe worden we geëduceerd? Moeten we wetenschap interessant vinden? Moeten we via de wetenschap de natuur interessant vinden? Moeten we via de genii de wetenschap en de natuur interessant vinden?

Of moeten we helemaal niets, juist omdat we honderddertig kunnen worden? Juist dan kunnen we denken: kan altijd nog, die natuur, die wetenschap. Eerst maar eens doen wat we nu interessant vinden, namelijk kijken hoe Thomas Erdbrink zo ontzettend zijn best zit te doen. En hoe het maar niet wil.

Afbeeldingsresultaat voor vos ganzen

woensdag 24 augustus 2016

Niet te onderscheiden

Zojuist las ik het bericht dat in de bossen tussen Servië en Bulgarije een vluchteling is neergeschoten. Het betreft een jonge Afghaanse man. Toevallig werd er in het gebied gepatrouilleerd en gejaagd op wild. Nu ja, toevallig,,, Premier Vucic van Servië laat de patrouilles uitvoeren omdat er steeds maar migranten en vluchtelingen Servië binnenkomen.

Even analyseren. Er zijn enkele zaken in het bericht onhelder. Het gaat om een grensgebied tussen twee staten, het gaat om twee verschillende groepen die met wapens rondlopen. Het is nog onduidelijk of er met opzet is geschoten en door wie. Bij het slachtoffer stonden vier jagers, en een van hen is aangehouden. Meer weten we vooralsnog niet. Kortom, gaat het wel om een jacht?

Wij stellen ons de jager voor als een heer die trots het beheer voert over zijn gebied. Maar soms schaamt de jager zich, en soms vertrouwt hij de communis opinio niet. Allebei redenen om zich gedeisd te houden. Het bos wordt zijn revier, de neutrale beheerderstaal wordt zijn verstek.

Is het zo dat we de jager bij dit incident verdenken? Nee, ik ben meer geïnteresseerd in de mogelijkheid dat er in deze jacht, in elke jacht wellicht, iets ononderscheidbaars zit. Het is onmogelijk om te weten of het bij de jacht inderdaad om de jacht gaat. Er lopen andere mensen in de buurt, en die anderen zijn geen indringers, niet zonder meer. Het kan de jager goed uitkomen dat er patrouillerende agenten en vluchtelingen door zijn gebied lopen. De jager kan zijn schot tot een incident maken, hij verschaft de agenten het alibi van het schietincident. En al evenzeer verschaft hij de politici de wereldvisie van het gebied. De staat wordt dankzij de jacht gezien als een gebied waarin vluchtelingen gezien worden als indringers, illegalen of vogelvrijen.

Goed, de jager is gearresteerd. Het lijkt nu of hij zelf de verbannene is. De media roepen de hoon over hem af.

Alleen al door deze overwegingen, niet noodzakelijk mijn overwegingen, maar overwegingen die ronddansen rond het incident, ontstaat een woud van aspecten en vertakkingen. Kronkels, sommige evident onterecht, andere geven een vaag gevoel van bevreemding en ongemak.

Het resultaat is dat we het niet precies weten, omtrent de jager. We vinden de kogel in de borst van de vluchteling, maar is die kogel niet ook een beetje van iedereen?

Afbeeldingsresultaat voor grens bulgarije servie

donderdag 18 augustus 2016

Ik wil het niet zien

Ook weer zo'n rare discussie dezer dagen in de Volkskrant. Het lijkt er sterk op dat tandartsen en atleten het wild opzoeken om het op een spectaculaire manier te doden. Er verschijnen foto's, en het verbaast mij niets dat het veel ophef veroorzaakt.

Kortom, er ligt tegenwoordig een link tussen de jacht en het spektakel.

De argumentenmachine blijft natuurlijk doordraaien. Iedereen wordt vriendelijk aan het woord gelaten door de media's, de voor- en tegenstanders. Er wordt een meer of minder subtiel sausje over de argumenten gegoten waaruit de ideologie van de krant of zijn lezers mooi aan het daglicht komt. Op een natuurlijke manier naar voedsel zoeken bijvoorbeeld. Of de dierenbescherming bij monde van Camille Courbois, 'je weet nooit wat je aanwakkert'.

Het lijkt wel filosofie. Toch zit daar volgens mij niet de echte filosofische portee. Het gaat niet om het vinden van de juiste rechtvaardiging of veroordeling met de adequate argumenten. De filosofische portee van dit soort berichten zou wel eens kunnen zijn dat we niet willen weten waardoor we precies aangewakkerd worden. De argumenten hebben niet de functie ons denken over deze zaak te verhelderen, maar om de verheldering tegen te gaan.

Wat zou er uit de bus kunnen komen wanneer we de zaak zouden proberen te verhelderen? Zouden we wetenschappers worden die alle feiten geduldig op een rijtje zouden zetten? Daar komt over het algemeen weinig uit. Een beetje dit, een beetje dat. Ik verwacht er niet veel van, en je mist dan meteen het spektakel, dat zo wezenlijk is voor wat hier gebeurt.

Nee, het zou ons eerder oog in oog brengen met de existentie als zodanig. Wij en de beer, dat is waar ons leven op neerkomt. We hebben een beleid en alle beheersmiddelen. Maar dat zit ons niet lekker, want het geeft te weinig drama. En drama hebben we nodig om de vage wereld te verdichten tot een moment waarop alles in een keer helder is.

Liever doen we die maximale beheersmiddelen dus aan de kant. Ben je speerwerper, dan hanteer je de speer. Ben je columnist, dan breng je de beschaving in het spel. Maar liefst wel met de camera erbij omdat het verschil tussen barbarij en beschaving anders niet te spotten is.

Het is dus het spektakel dat ons verbindt met de jager. Bowmar heeft gewonnen als we zijn filmpje toch even hebben gekeken.


Afbeeldingsresultaat voor speer met camera

maandag 18 juli 2016

Een schitterende wake van Shonibare



Hoe kan het toch dat de vos zo vaak opduikt in fabels en verhalen over de jacht? Is het soms omdat hij zelf ook jager is? Misschien bejagen we de vos zo graag omdat we in plaats van een prooi een jager beschieten. Natuurlijk is de vos in de jacht een prooi, en het kan dus zijn dat we de zaak beduvelen door de vos te bejagen. Onder het mom van de bescherming van de kippen leven we onze moordlust uit.

Hoe dan ook, je komt bij het denken over de jacht zoals we hebben gezien al gauw in een schimmenspel terecht. Ik sprak van regressie toen ik vaststelde dat het kijken naar de jager zelf gaat lijken op een jacht. Die regressie is verwarrend, omdat het moeilijker wordt om jager en prooi te onderscheiden. Verwarring zagen we ook in het relaas van Zygmunt Bauman, die de jacht op koopjes en andere dingetjes uitlegt als escapisme, de vlucht voor de morele druk waaraan we permanent blootstaan. Ook is de jacht niet gericht op het pakken van de prooi, maar op het instandhouden van de jacht zelf.

Verwarring zien we ook wanneer we kijken naar bovenstaand beeld van de Engels-Nigeriaanse kunstenaar Yinka Shonibare, Revolution Kid (fox). Het staat in het museum Beelden aan zee in Scheveningen. Het is een mens met een vossenkop. Hij draagt verwarrende kleding, westerse snit maar met Afrikaans aandoend dessin. Hij draagt een pistool, maar dan wel een van goud, zodat ik meteen denk aan The Man with the Golden Gun, dus aan film. En in zijn andere hand heeft de vossenman een blackberry, zodat het lijkt of hij in tweede instantie toch liever communiceert dan schiet.

In de toelichting wordt me uitgelegd dat we moeten denken aan Khadaffi, die een gouden pistool had. Dus toch geen film! Lees zelf maar:


Khadaffi is jager en prooi. Met zijn Afrikaanse kleding symboliseerde hij de verwarring van culturen, op een vergelijkbare manier als de vos van Shonibare, denk ik erbij. Maar bij de Arabische Lente denk ik weer aan de opstandelingen, de mobiel was vooral hun symbool. Shonibare schuift dus twee symbolen ineen, dat van de rebellen en van de politiek leider tegen wie ze in opstand komen.

In de revolutie is de jager de prooi en de prooi de jager, zo mogen we nu voorzichtig concluderen. Er heerst verwarring alom. Misschien kunnen we ook denken aan de coup van Turkije, waarbij Erdogan prooi is maar de coup gebruikt om iedereen op te jagen die hem zou kunnen dwarszitten. Hij heeft weliswaar geen gouden pistool en Afrikaanse kleding, maar gedraagt zich wel als een dictator in niet-westerse stijl en krijgt net als Khadaffi de warmste sympathiebetuigingen uit het Westen.

Laat ik er nog een foto bij zetten:


Het is een Oud-Romeins beeld van een Romeinse generaal met - naar ik meen - een honden- of Anubiskop, in het Vaticaans museum. Egypte is door de Romeinen onderworpen, maar er waren soms innige banden van sympathie en liefde, gesymboliseerd door de verhouding van Caesar met Cleopatra, en later van Marcus Antonius. Het beeld past zeker ook bij de vergoddelijking van de keizer die na de dood van Caesar al begint en een voorgeschiedenis heeft in Alexander de Grote en Perzische koningen. De vergoddelijking van Alexander werd ook weer bezegeld in Egypte.

Zitten we hier nog in de beeldentaal van de jacht? Zeker wanneer je verhalen en gedichten over Marcus Antonius leest. Horatius schildert de vlucht van Cleopatra voor Octavianus bij de slag bij Actium (31 v. Chr.) als de vlucht van een prooi voor een roofdier. Daarmee krijg je toch enige sympathie voor de underdog, wat opmerkelijk is gezien de steun die Horatius moest betuigen aan zijn vriend Octavianus, beter bekend onder zijn titel en bijnaam Augustus.

Wikipedia leert me dat de kop van Anubis niet een hond is maar een jakhals. Dit dier staat bekend als aaseter, maar in de Egyptische godenverering overheerste de associatie met het graven, wat wijst op de bescherming van de doden. 'Voordat Osiris belangrijk werd was Anubis de belangrijkste begraaf-god.' De jacht heeft met andere woorden al plaatsgevonden, de prooi is gedood en moet worden beschermd tegen ongewenste aantasting. Het is dus eigenlijk best ironisch dat Egypte bekend staat als het land van de grafroof. In de Romeinse tijd werd Anubis vaker met harnas afgebeeld als de bewaker van Horus (de god met valkenkop, dus is er toch weer een of andere link met de jacht...).

Zeker ook ironisch is dat Khadaffi bekendstaat als een dode dictator die we naar believen kunnen inzetten, zoals hij ook al in zijn leven door de Westerse leiders naar believen kon worden ingezet, als vriend en vijand, en zoals dat tegenwoordig ook met Erdogan gaat.

Misschien moeten we de schoonheid van Shonibare's vossenbeeld interpreteren volgens de oude functie van Anubis, de bescherming van de doden. Posthuum krijgen Khadaffi en de opstandelingen zo niet een eerbetoon (dat verdienen ze zeker niet, gezien ook de huidige overname van de Lybische revolutie door IS), maar toch enige glans die de grafdelvers op afstand moet houden. Alsjeblieft niet teveel vijandschap en niet teveel liefde, zou je kunnen zeggen. Laat Anubis met de andere goden hun werk doen, het wegen van de zielen in de hal van de waarheid.

Die hal bevindt zich in het dodenrijk. De opdracht die we Erdogan en anderen geven om de zielen van bijvoorbeeld vluchtelingen nu al te wegen lijkt dus voortijdig. Shonibare verblindt ons even met zijn goud en dessins zodat we terugschrikken en misschien gaan overpeinzen waar we in godesnaam mee bezig zijn.

zondag 17 juli 2016

Sport is fascistisch

Vorig jaar heb ik op Geleg de Tour de France gevolgd. Ik kwam uit bij de essentie van de Tour, namelijk de jacht. Elke dag opnieuw wordt er een jacht in scène gezet. Die heeft een monumentaal en ritueel karakter. We worden gemaand te herdenken en na te denken. We denken terug aan de Franse koningen die met hun gevolg de buitengebieden betraden om daar de prooi te bejagen die ze zelf hadden uitgezet. In die buitengebieden ontsnappen in onze zomers elke dag een paar fietsers die achterna worden gezeten door de horde en meestal vlak voor de finish worden gepakt. En uiteindelijk wint Froome.

Sindsdien werd ik een paar keer opgeschrikt door schrijvers die de sport in een fascistische setting terugplaatsten. Agamben herinnerde me aan het voetbal in de Duitse concentratiekampen. Laurent Binet in HhhH herinnert aan de voetbalwedstrijden van de Duitsers en aan de sluiting van scholen en universiteiten in Tsjechië na de bezetting. Het docentenkorps moet worden vernietigd en de jeugd wordt heropgevoed in de sport. Binet maakt drie opmerkingen (p.217):
  1. In Tsjechië wordt net als elders de eer van het nationaal onderwijs door niemand zo slecht verdedigd als door de minister van Onderwijs. (...)
  2. De eer van het nationaal onderwijs wordt wel degelijk verdedigd door de docenten, die wat je verder ook over hen kan denken de naam hebben subversieve elementen te zijn, en verdienen dat men hun daarvoor hulde brengt.
  3. Sport is en blijft fascistische smeerlapperij.
 Ik moet daaraan steeds denken als ik de Tour kijk, toch een onschuldig tijdverdrijf. Nu had ik vorig jaar de filosoof Roland Barthes gevolgd in zijn ontmaskering van de Tour als burgerlijke façade. Burgerlijk is nog niet hetzelfde als fascistisch. Maar het is niet al te moeilijk om, ook als je de façade onderkent in het communistische oosten, het ideologische karakter van de sport te herkennen. Sport wordt altijd door de politiek gebruikt om ons te trainen in een bepaald soort taal, een taal die ons massaal enthousiast maakt voor iets waarvan we allemaal vinden dat het een bijzaak is, maar die opeens een hoofdzaak lijkt. De ideologie is bedoeld om ons volgzaam te maken, om ons te laten vergeten dat er in de wereld problemen moeten worden opgelost en dat we worden vermorzeld door een politiek-economisch systeem.

Vrijdag moest ik daaraan denken toen ik Tom Dumoulin voor en na zijn etappe-overwinning in de tijdrit een poging zag doen gedrag te tonen dat paste bij de ernst van de aanslag in Nice. Tom was ingetogen. Tom heeft mijn sympathie. Maar het gaat niet om Tom. Wanneer ik schaamte voel bij het kijken naar sport gaat het om mijn schaamte. Het gaat om mijn persoonlijke schaamte en mijn plaatsvervangende schaamte. Ik schaam me voor de sport.

Er is een tijd geweest dat ik weinig sport keek. Dat was in de jaren tachtig. Daarna was het, vooral na de goal van Van Basten in '88, en vogue om sport te kijken, ook en vooral als je kritisch intellectueel was. Je schaamde je voor de elitaire interesses. Opnieuw dus schaamte, het was vooral schaamte die me ertoe bracht om in de jaren negentig meer sport te kijken.

Nog steeds kijk ik sport, in deze lange sportzomer, met plezier, maar onderhuids is de schaamte nooit verdwenen.

Sport maakt me duidelijk dat ik deel uitmaak van het jachtgezelschap en dat het leven van de prooi me geen moer interesseert, welke prooi dan ook, waar dan ook. Het geeft me een ongemakkelijk gevoel van medeplichtigheid, en ik vermoed dat het dit gevoel onder meer is wat de permanente overmaat aan enthousiasme verklaart dat de sport wil oproepen. Het enthousiasme van de winnaar.

Let wel, ik zeg niet dat ik geen sport meer kijk, maar ik probeer door mijn overwinningsroes heen mijn andere gevoel te peilen en ook mijn politieke verstand te activeren. Het geval Rusland maakt het me gemakkelijk. Ik ben Rusland dankbaar, het Rusland met jager en judoca Poetin aan het hoofd.

 Afbeeldingsresultaat voor putin hunting





maandag 11 juli 2016

Zo pak je dat aan

Eerst moet je zorgen dat je zelf veilig bent. Zorg voor mensen die jouw ergernis delen, bijvoorbeeld in jouw straat, of wiens kinderen les hebben van dezelfde docent. Ze kunnen je ondersteunen vanuit hun belang, maar zeker ook vanuit de anonimiteit. Nu ben je een groep.

Open de aanval niet meteen. Wacht tot er enkele kleine aanleidingen voor ergernis zijn gebeurd. Kijk naar het effect, bijvoorbeeld hoe de leidinggevende de werknemer ter verantwoording roept.

Spreek dan een collega van de betrokkene aan, iemand die door hem wordt vertrouwd. Dit heeft het voordeel dat die collega ongewild betrokken wordt in jouw onderneming, want hij of zij zal beiden te vriend willen houden en de vertrouwelijkheid met jou willen bewaren. Zo kan deze collega in een latere fase eventueel fungeren als buffer voor de klappen die de betrokkene uitdeelt om zich te verdedigen.

Spreek die collega aan op het algemene belang. Zorg daarbij dat je de mensen die jou steunen niet noemt. Verwijs naar het verleden, waarin ook al eens een docent van een klas is afgehaald. Zo lijkt het minder buitenissig.

Belangrijk is dat je nu rustig afwacht tot de praatjes op gang komen. De betrokkene zal zich vernederd voelen omdat op hem een aanval is geopend zonder dat hij ervan in kennis was gesteld. Hij zal iedereen potentieel verdenken en bij een aantal mensen steun zoeken. Hij zal verdenkingen opperen maar net niet het fijne ervan weten.

Dit is in jouw voordeel, want nu lijkt het of jijzelf het slachtoffer bent. Je hebt nu in de ogen van de meeste betrokkenen het recht aan jouw kant.

Je zou nu kunnen doorpakken. Maar beter is het om rustig te wachten totdat de betrokkene uitgeput is. Hij vertrekt vanuit zichzelf.

Betreur herhaaldelijk het vertrek van je collega.






woensdag 6 juli 2016

De dichter wordt even wakker

Van de wake up call zou je al doordenkend kunnen uitkomen bij de muziek, maar ook bij het gedicht. Toegegeven, de dichter lijkt ons eerder in slaap te sussen. In de nacht van de poëzie vroeger raakte de luisterende massa betoverd, geholpen door de zoete Kriek Lambieks. Het handelen en het denken worden uitgeschakeld om plaats te maken voor de verbeelding.

Maar, zoals Leo Hermens ooit dichtte, 'tot zoverdetover'. Deze titel van de dichtbundel laat zich lezen als een verglijding, zeker ook door het geschreven legato waarbij de losse woorden hun betekenis inleveren. Maar het 'tot' laat zich niet wegmasseren, zelfs niet door de alliteratie met 'tover'. Al na het eerste woord houdt Hermens in, hij brengt een cesuur aan. Letterlijk betekent caesura het hakken of vellen, bijvoorbeeld van een boom. In de poëzie betekent het een pauze in een vers.

De cesuur werkt, net als het enjambement, als een kenmerk van poëzie.  Ze kondigt een spanning aan tussen muziek en betekenis die we - met enige inspanning - kunnen terugvinden in elk vers van de bundel. Nemen we de proef op de som in het gedicht Klinkt als, dat als volgt afsluit:
De krul waarin je ligt, op je lippen woorden
stil, de vinril van een zeepaardje.
De regels starten als een alexandrijn met dansende jamben, waarin we ons zachtjes laten meewiegen. Dan volgt de cesuur, gemarkeerd door de komma maar ook door de metrische verandering. Een gelijksoortige werking als de cesuur heeft het enjambement, waarin de beweging met het woord 'stil' tegelijk wordt stilgelegd en weer op gang gebracht. Opnieuw weer, net als in de titel van de bundel, een cesuur na het eerste woord. Vervolgens wordt de jambische dans hernomen en metrisch tot rust gebracht met het laatste woord van het vers, zeepaardje.

Lukt het ons om via de cesuur de sprong te maken naar het denken en naar ons thema, het jagen?

Ja, voor het gemak maar even met hulp van Agamben. Hij wijst in Idee van de cesuur (dat ik in Duitse vertaling las in Idee der Prosa) op een lange uitlegtraditie waarin de dichter met zijn rede (de logos) zich laat voortdrijven door zijn stem, die hij berijdt als een paard. In moderne poëzie (Pascoli, Delfini, Penna) wordt het paard vervangen door een fiets.

De cesuur werkt als het inhouden van de beweging van het paard. Het effect ervan is, volgens Agamben, die daarbij weer teruggrijpt op Hölderlin, dat de dichter heel even aan het denken slaat. Maar wat hij denkt is niet een of andere gedachte, het is niets anders dan de stem en het ritme zelf, die even in der Schwebe worden gehouden:
Der rhythmische Transport, der den Schwung des Verses trägt, ist leer und trägt nur sich selbst. Es ist die Zäsur, die als reines Wort - für eine Weile - diese Leere denkt, in der Schwebe lässt, während das Pferd der Dichtung eine Weile einhält. (Idee der Prosa, p.26)
Ik zou nu lange beschouwingen kunnen houden waarin we de cesuur vervolgens uitvouwen over de filosofie van Agamben, via het thema van de 'buitenwerkingstelling'. Maar laat ik - om inslaping te vermijden - terugkeren naar dat andere paard dat de logos van de dichter draagt, het zeepaardje van Leo Hermens, het ritme, de cesuur en het beeld.

De spreker ligt in de krul van het zeepaardje, tot zover niets nieuws, Hermens stapt daarmee in de traditie van Origines tot en met Penna. Bij Willem van Aquitanië (rond 1100) is de dichter zelfs op zijn paard in slaap verzonken, durmen sus un chivau. Door de cesuur worden we lichtjes wakker geschud, maar deze subtiele wake up calls zijn de vinril van het zeepaardje, ze houden het paard in beweging. Of juist op zijn plaats, want anders dan een landpaard staat het zeepaardje niet zelden stil in het water.

We raken nu ook door het beeld - de vinril van het zeepaardje - in een zwevende toestand, die haast overbodig door Hermens wordt geïnterpreteerd als (Homerische) vergelijking van de woorden die 'stil op je lippen' liggen. De dichter wordt even wakker en wat hij ziet of hoort is niets meer dan de beweging, de stem van het gedicht. Of andersom, doordat hij met zijn ritme de beweging in gang houdt, maakt hij plaats voor een stilstand die het gedicht brengt tot bij zijn gedachte, bij zijn 'tot'.

We zijn niet bezig met een interpretatie of vertaling. Het gaat me om de beweging van het jagen, rond de hoofdvraag: waarom brengen we ons steeds weer opnieuw in een onderneming waarin we een prooi uitzetten, die najagen, maar bij dat jagen steeds weer inhouden? Waarom niet gewoon die prooi meteen pakken, of hem laten gaan?

Het dichten verheldert iets over het jagen, het gedicht draagt de logos en drijft hem voort. Maar we kunnen het gedicht niet beperken tot de beweging van het ritme. Zonder cesuur is er geen gedicht mogelijk, dat wil zeggen: zonder gedachte. Maar de gedachte wordt noch van binnenuit het gedicht uitgevouwen, noch van buitenaf aangedragen. Ze is niets anders dan het even wakker worden doordat de stem zich onderbreekt en we überhaupt merken dat er een stem klinkt, dat het gedicht er is en 'klinkt als'.

Vergelijk het met een valpartij in de Tour. Alles hoopt zich op als wiel, mens en lawaai, de kijker thuis op de bank schrikt even wakker. Vervolgens wordt de jacht op de kopgroep hernomen, bebloed en bepleisterd zoals dat gaat.

woensdag 29 juni 2016

Wake up call

In de krant stonden mooie foto's van leeuwen. Ze werden getraind om in de toekomst te kunnen overleven in de natuur van Zuid-Afrika. De medewerkers van het opvangcentrum gebruikten een mooi instrument voor de training. Een stuk vlees was aan iets bevestigd en in beweging gebracht. Zo werden à la Pavlov de jachtinstincten in de leeuw weer wakkergeroepen.

Beschaving wordt vaak opgevat naar het model van domesticatie van dieren, bijvoorbeeld als disciplinering. Hier kon je zien dat ook het tegenovergestelde mogelijk is. Ik vraag me af hoe ver je komt als je dit dooranalyseert. Ik denk aan de Marseillaise met zijn snel stijgende figuur in de eerste regel, de Internationale qua tekst en melodie. Praktisch alle muziek van Skrjabin draait om de stijgende kwart, denk aan de derde pianosonate.

Een gedachte die het overdenken waard is, wat mij betreft, is dat de moraal heel vaak, zo niet altijd, de vorm aanneemt van een aansporing, een schop onder de kont. Daarmee is dan ook meestal zijn rol uitgespeeld. We manen de ander aan om eens goed na te denken over zijn gedrag en lijken te vertrouwen op het effect van ons gebod. Tegelijk weten we heel goed dat het effect minimaal en ultrakort is. Zodoende kun je zelfs denken dat de morele aansporing in feite werkt als de bevestiging van het gedrag van de ander. Hij weet dat wij weten dat de aansporing slechts een aansporing is.

De muziek beeldt deze grondstructuur op haar eigen wijze uit. De melodie begint met een jachtmotief, meestal stijgend, vaak een gebroken tonica-drieklank die herinnert aan de ventielloze jachthoorn. Via de dominant keert de melodie weer terug naar de grondtoon, meestal dalend. De gebeurtenis die in gang is gezet wordt daarmee ten einde verklaard, het is alsof er niets is gebeurd, alsof er alleen maar iets is passiert.

Misschien moeten we de dode prooi, inclusief het eten ervan, opvatten als de bezwering van deze passeerbeweging. Er is iets blijvends, iets tastbaars dat ons het gevoel geeft dat de jacht verbonden is met een transcendente kracht. Denk aan het jurkje waarmee de shoppende vrouw thuiskomt, het jurkje dat haar moet bewijzen dat er echt iets gebeurd is.

Ik kan me nog herinneren dat ik met mijn vader reed naar de boerderij van zijn schoonouders. Hij kreeg een geschoten konijn cadeau. Het dode dier hield me gezelschap op de terugweg, me aankijkend op de achterbank van de auto. Het was daarmee, door die ervaring, in zekere zin mijn jacht geworden, mijn jacht als emotionele en ethische ervaring, mijn wake up call.


zaterdag 25 juni 2016

Even wachten nog

Het was niet Londen, het waren niet de jongeren die Engeland de onopgeloste nevelen in joegen.
Het waren de vossenjagers van Sunderland, Boston en het overige oosten.

Zou het dan toch de honour zijn die terugkeert van weggeweest, nadat groei en krisis elkaar aan de horizon aflossen? Eerder suggereerde ik zoiets, omdat morele superioriteit bij een verloren aarde een nieuwe voedingsbodem zoekt.

Het kunnen evengoed de decadente, verworpen sentimenten zijn die opspelen, of de momentane opvliegers die zich nu in spijt rondwentelen.

Laat de priesters de exodus maar duiden, laat de goden de tafelen maar opdienen op de Sinais aan de nieuwe Mozessen.

De kijker van de vossenjacht blijft in het dorp, zoekt vermaak en wacht op de terugkeer. Na een of twee ales ontstaat er zoals altijd een sfeer waarin verlies of winst geneutraliseerd zijn in nieuwe nevelen. Jong weet ineens weer waarom de ouderen het roer overnamen.

Raken de Britten ooit weer geïntegreerd in het continent, dan raakt het continent gebritanniseerd. Wij van het continent wachten op de triomfantelijke thuiskomst der jagers. Nu al horen we de honden.




Handjeklap met de vos

Eindelijk zitten we in de knock-outfase. Kroatië-Portugal is een poster. Na een hoop afzien zitten we in de verlenging. De commentatoren in de studio zijn ten einde raad, evenals de krant vanochtend. Wat kunnen we aan het spelletje veranderen?

Het is tekenend voor de angst. Die verraadt zich niet, zoals bij Seneca's emotiebeschrijvingen, in rare verkrampingen, kippenvel en spasmen, maar in verlamming, saaiheid, passief luisteren naar het terechte publieksoordeel dat vindt dat je goed kunt voetballen (dat hebben Kroatië en Portugal nog dit toernooi terdege aangetoond) maar het nu niet laten zien.

Nog is iets mogelijk. Zoals bij Rail away kun je denken dat de saaiheid beoogd is, een strategie van ofwel het roofdier ofwel het prooidier. We zien verlamming, maar de sprong van Ronaldo wordt geduldig afgewacht. We zien verlamming, maar het roofdier wordt uit de tent gelokt.

Nee, al deze opties zijn vergeefse speculaties. Het gezang der supporters gaat monotoon door. De commentator is radeloos maar constateert echte liefde op de tribunes, wetende dat de vrienden hun vrienden om zich weten, maar zeker niet op grotere afstand dan dat.

Er was al gefloten.

maandag 20 juni 2016

Ikzelf als prooi en jager

Angstreflexen zijn nuttig, zeker als je prooidier bent. Zo ben ik altijd extra alert geweest. Maar het kan ook té. 's Nachts heb ik er last van, van die alertheid. Via de deconstructie heb ik hem nog een tijdje kunnen romantiseren, als vigilance. Maar het geeft te denken dat je concentratievermogen afneemt als je te weinig hebt geslapen. Zo reageert het lichaam dus semi-automatisch op verzwakking en slaat de alertheid om in zijn tegendeel.

Vaak heb ik ook de neiging om mijn teveel aan alertheid te verdoven, om uit te komen bij een alertheid die me helpt in plaats van stoort. Muziek, lezen, wandelen, drinken, sport, een tijdje was ik ook aan de farmaceutische middelen, je kent dat wel. Misschien ging het om wanhopige, ongecoördineerde pogingen mijn angsten te bezweren, misschien was ik gewoon bezig mijn angsten te temmen met mijn verstand.

Hoe dan ook, door die aandacht voor mijn angst ben ik geïnteresseerd geraakt in mijn zelfbepaling als prooidier. Ik liet initiatieven aan anderen over, omarmde zelf een passieve houding, die ik vervolgens cultiveerde in de meditatie en in de ethiek. Een prooidier verstopt zich graag. Nou, ik ook. Ik lig hier op mijn bankje, lees wat en schrijf mijn teksten. Die teksten verstop ik vervolgens ook weer graag.

Ik zeg dat ik geïnteresseerd ben geraakt en mezelf heb bepaald. Zit er dan toch een actief element in mijn ziel, dat niet kan worden gereduceerd tot de identiteit van het prooidier? Is die identiteit zelf inderdaad het uitvloeisel van mijn beslissing, die in die zin mijn passiviteit tegelijk instelt en doorbreekt?

Sprekend van 'me', mijn identiteit, van een zelf dat ik kan beschouwen als mijn eigendom, mijn ziel, doe ik alsof ik voor mezelf transparant ben, alsof ik mezelf op de voet volg. Daarmee gedraag ik me als een jager in zijn gebied. Mijn ziel is een bezit dat ik moet beheren en bewaken, ik moet preventieve maatregelen nemen om te voorkomen dat hij me ontsnapt. Wanneer ik mezelf bepaal als prooidier, ben ik dat ook voor mezelf, voor mezelf als roofdier of jager.

Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer de bepalingen prooidier en roofdier in elkaar grijpen. Ik zie een merel die wormpjes vangt, en ik zie diezelfde merel voortdurend alle kanten op kijken met zijn wormpje om zijn belagers op tijd te zien. We spreken niet voor niets van een voedselketen waarbinnen in essentie elk dier zowel prooi als jager is, al is het maar in de zin van het eten van planten. Niets is zo kwetsbaar als de bijna uitgestorven Siberische tijger, of de olifant met zijn ivoor.

Mezelf als jager, hmm... Het is even wennen. Uiteraard heb ik bepaalde jagersgaven moeten gebruiken om mijn vak te kunnen uitoefenen. Een boeiende of zelfs gebiedende stem, hoezeer ik me in die stem ook ben blijven verstoppen zodat ze gepaard blijft gaan met een zekere mate van spot en monotonie. Ik heb doelen nagestreefd en gehaald. Ik volg sporen en richt mijn blik op zaken, zoals vogels in de natuur, of thema's in mijn schrijven. Maar steeds heb ik die gaven kunnen opvatten als tekens van angst, verdediging, reactie op initiatieven die van buiten kwamen.

Nu bevind ik me in een experiment of avontuur waarin zich de mogelijkheid opent mijn angst anders te duiden. Bij mijn therapie was daar al soms sprake van. Het kon zomaar zijn dat achter mijn angst een enorme boosheid schuilging, die ineens naar buiten kon komen. Ik was bang voor die boosheid, ze zou me erg kwetsbaar maken voor de rationele aanvallen van anderen. Mijn boosheid is nooit rationeel, zo lijkt het. Maar betekent dat niet dat ik door mezelf te beschermen eigenlijk wil winnen? Wil ik niet, zoals elk prooidier, overleven, en meer nog, mijn aanvaller uitputten zodat hij de strijd opgeeft?

Vroeger werd de strijd tussen Kasparov en Karpov wel in dat soort termen beschreven. Kasparov speelde aanvallend, Karpov probeerde hem met ondoorzichtige zetten in het moeras te lokken. Dat sprak me aan, het is ook wat ik in mijn blogs probeer te doen. Ondoorzichtigheid als schijnbare defensieve strategie, met als inzet het verlies van de ander zodat ik win.

Mijn angst, mijn verlangen te overleven en te winnen, ze vertellen me iets dat ik rustig denken zou durven te noemen. Denken is iets wat ik doe, maar evenzeer iets wat gebeurt. Het gebeurt langzaam, met soms een klein stroomversnellinkje. Ik kijk toe, en zie in mijn vizier mezelf als jager opduiken. Ik wacht met schieten, het is altijd van belang geduld te hebben, te wachten op het juiste moment. Zeker als we ons bevinden in de strategie dat de jacht zelf de prooi is, met als inzet die jacht in stand te houden door hem te bejagen (in essentie de strategie, volgens Bauman, van iedereen...).

zaterdag 18 juni 2016

Ecologie is predatie

Jagen gebeurt niet alleen bij de mens, ook tussen andere levende wezens. Op Wikipedia wordt gesproken van predatie, het actief bejagen van een prooi door een dier of ander organisme om die prooi te doden. Het jagende dier wordt predator genoemd, afgeleid van het Latijnse praedor, dat roven of plunderen betekent. Zeker hangt het ook samen met het zelfstandig naamwoord praeda, dat oorlogsbuit betekent, en pas in afgeleide zin de prooi. Bewust of onbewust zagen de Romeinen het jagen door mensen of dieren als een oorlogsdaad, zij het in afgeleide zin, omdat de jacht primair amusement en voedselverschaffing was.

Het is opmerkelijk dat de Wikipediadefinitie het heeft over 'actief'. Want het Latijnse woord praedor is niet actief, het heeft een passieve vorm met actieve betekenis. Het roven is dus niet primair en niet uitsluitend een actieve daad. Dat zien we ook in de mate waarin een lijdend voorwerp erbij moet worden gedacht. Praedor is op de eerste plaats intransitief, plunderen, zelfverrijking, en pas in tweede instantie, in de poëzie en na de klassieke tijd, wordt het plunderen van iemand anders, moet het lijdend voorwerp bij de plundering als aanvulling worden gedacht.

Ook deze secundaire status van het lijdend voorwerp zien we terug in de Wikipediaweergave. De beschouwing over roofdieren en prooidieren vinden we terug onder predator en predatie, en op de Nederlandse pagina vinden we een enkel regeltje bij het lemma prooidier, een lemma dat we (vooralsnog) niet in andere talen terugvinden.

In derde instantie kun je ook de predator beschouwen als secundair ten opzichte van een realiteit die de betekenis en activiteit ervan bepaalt, de predatie. Het lijkt dus niet de jager die de prooi degradeert tot iets secundairs, maar het ecosysteem waarbinnen roofdier en prooi louter representanten zijn die op elkaar zijn aangewezen. Belangrijk, zo niet essentieel, is de notie draagkracht. De jacht moet worden gezien in samenhang met de verwekking van nageslacht, en daardoor - in combinatie met het jagen - met de instandhouding van het ecosysteem en daarbinnen van de soort. Een aanwijzing daarvoor is dat roofdieren minder nageslacht voortbrengen dan prooidieren.

Hier zien we ook de samenhang opduiken met de betekenis van het gebied voor de jager. De theorie van de draagkrachtstrategie werd voor het eerst opgesteld door de ecologen Robert H. MacArthur en E.O. Wilson op basis van hun werk aan eilandbiogeografie. De theorie gaat over het voordeel dat combinaties van bepaalde erfelijke kenmerken kunnen hebben op de kwaliteit en hoeveelheid nakomelingen in een bepaald milieu. Je zou kunnen zeggen dat we, wanneer we een gebied zien als een 'bepaald milieu', we het opvatten naar het model van het eiland. Deze lijn doortrekkend kunnen we de notie ecosysteem opvatten als het beheer van de natuur door dier en mens naar het model van het bepaalde, begrensde gebied. Klopt het ecosysteem niet, dan wordt het via draagkrachtstrategie en jacht bijgesteld. De natuur, voorzover we deze denken naar het model van de ecologie, is dus wezenlijk beheer.

Ik matig me geen competenties aan op het gebied van biologie en geografie. Maar door het zo te formuleren zie ik - tot mijn eigen verrassing - dat ik daarbij de notie gebied al hanteer. Wat zijn deze wetenschappelijke disciplines anders dan gebieden naar het model van het natuurbeheer, waarbij strategieën zichzelf en elkaar aanvullen en corrigeren? In die zin zelfverrijking, 'predatie'?

Die E.O. Wilson zag ik enkele maanden geleden in Kröller-Müller op een video, waar hij een gesprek voerde met kunstenaar Jan Fabre, onder de titel 'Is the brain the most sexy part of the body?'. Het gesprek ging over de betekenis van schoonheid, ethiek en seksualiteit, en werd in 2007 in Boston gevoerd in opdracht van de Biënnale van Venetië. In de video zien we beide heren zitten aan een tafel onder twee lampen en is getheatraliseerd als politieverhoor, waarbij de deelnemers beurtelings de rol spelen van ondervrager en verdachte. Op tafel ligt een mooi gevormd fossiel van een slak als metafoor van de schoonheid in de natuur en van de hersenen, en van de dobbelsteen, die weer model staat voor de kunst.Wilson ziet de hersenen als het middel waarmee we modellen van de werkelijkheid produceren, Fabre als het meest sexy deel van het lichaam, waarmee hij geheel in de geest van Plato suggereert dat het brein ons op het spoor brengt van het origineel, van een originele realiteit die precies in de ervaring van schoonheid tot ons komt.

Bij deze weergave van het gesprek gedraag ik me als een jager die zich laat obsederen door herinneringen die hem ontschieten en zijn spoor via internet probeert te volgen. Daarnaast ook stel ik me op als beheerder van mijn blogs, waarin ik aanknoop bij de rode draad of opnieuw het spoor dat ik in de eerste blog van deze serie uitzette met mijn foto van het slot Sint Hubertus in het nationale park De Hoge Veluwe, waar ook museum Kröller-Müller ligt. Zo probeer ik te aarden, contact te maken met het gebied waarbij ik woon. In die zin ben ik een predator.

Vanuit deze positie kan ik diverse kanten op. De ene is een bezinning op de sociaal-politieke krachten die (volgens Zygmunt Bauman) ons uit de wereld verjagen en waardoor we steeds op jacht gaan naar compenserende zaken, hobbies en dergelijke. Een andere richting is de zelfbezinning, de overdenking van het zelf en mijn zelf als jager en prooi. En dan is er nog het commentaar op de betekenisvolle plaatsen, teksten, gebeurtenissen, waar het jagen opduikt als thema.

http://www.artem-medicalis.com/uploads/3/9/4/0/3940429/9624347.png

woensdag 15 juni 2016

Doel gehaald, prooi dood

Wie jaagt heeft een doel. Aan de andere kant moet je constateren dat de jager zijn doel zelf heeft uitgezet. De fazant is neergezet in onze contreien om hem te kunnen schieten.

We zijn toch nog steeds geneigd om al die geweren in teveel handen te zien als betreurenswaardige afwijkingen van het eigenlijke doel. Dat is het doelmatige jagen, de beheersing der middelen in functie van het doel.

Het kan haast niet anders of deze doelgerichtheid wordt teruggeplooid over het Grieks. Een doel najagen moet wel iets te maken hebben met het τελος (telos) en dat moet dan wel doel betekenen.
Kijk ik in mijn woordenboek, dan zie ik achter τελος als eerste betekenissen 'cirkel, kring'....

Daarmee is de cirkel rond. We willen doelen najagen en dan moet τελος dus doel betekenen. En daarom stellen we ons doelen die we najagen en vormen we alle τελη om tot die doelen.

In het nastreven van doelen ligt het verlangen geborgen te verdwijnen. Wanneer het doel gehaald is, wanneer het doelpunt gescoord is, hebben we gewonnen en is er iets of iemand vernietigd, gedood.

Vandaag beleefde ik een boeiende studiedag over deugden. Mij werd in alle toonaarden, in lezingen en casussen, verteld dat we het doel voorop moeten stellen en alle andere zaken moeten reduceren tot middelen om dat doel te bereiken.

Een casus was een jongerenwerker die een Syrische zwerfjongere begeleidde. De Syriër nam hem mee naar zijn kamer en liet hem een AK zien. Ziedaar de casus, want de jongerenwerker kon het niet negeren. Het hele stappenplan van de deugdenethiek werd op de casus losgelaten. Er was echter te weinig tijd om alle cardinale deugden te analyseren, dus hanteerde de filosoof een dobbelsteen. Zo kwamen we uit bij de analyse van de doelen. Het doel werd geselecteerd via de dobbelsteenworp.

Ook in de bespreking van de casus bleek dat je niet zozeer bezig bent met constructie van een dilemma of reconstructie van een beslissingsproces. Je stelt met elkaar een complex diagram op van logische ketens, van mogelijkheden. Ongelukkig genoeg lieten we uit al die mogelijkheden die ene mogelijkheid weg die door de jongerenwerker was gekozen. Hij had zijn leidinggevende ingeschakeld en samen schakelden ze de politie in. Normaal gesproken hadden ze daarmee het vertrouwen van de jongere verloren. Maar in werkelijkheid belandde de jongere in de gevangenis, waar de jongerenwerkers hem bezochten en het vertrouwen herstelden. Later is bij de jongere, toen hij weer langere tijd op vrije voeten was, geen AK mee gesignaleerd.

Paul van Tongeren maakte in zijn lezing duidelijk dat het bij deugden gaat om de realisering van doelen, de beroemde εργα (werken, goods) die worden gerealiseerd in πραξεις (handelingen). Die handelingen komen voort uit deugden en de beroemde εξις (hexis), de instelling van de handelende persoon. Die deugden en instelling ontstaan op hun beurt weer vanuit de handelingen. Om nu tot een juiste deugd te komen, heb je een hardhandig leerproces nodig, waarin jou de wil van buitenaf wordt opgelegd. Uitschakeling van je wil dus, dat is het geheim van de deugd, de noodzakelijke voorwaarde.

Het lijkt nu ineens of de cirkel, de τελος, moet worden doorbroken. Maar in werkelijkheid wordt een stoorfactor uitgeschakeld, de wil. Augustinus had al die wil als het ware uitgevonden om hem vervolgens te kunnen uitschakelen via de genade. De genade, zou je kunnen zeggen, is de genadeslag voor de wil.

Het gaat er dus om dat er iets of iemand wordt uitgeschakeld. Een doel nastreven betekent dat je iets of iemand uitschakelt die voor dat doel gaat liggen. In die zin zit je bij Aristoteles altijd in de knock-outfase.

Deze logica van de in- en uitschakeling werd bevestigd door een filosoof die duidelijk maakte dat de practices van Alisdair MacIntyre uiteindelijk gericht zijn op de hoop, omdat je zelf niet het doel kunt realiseren. Hierbij is het onderwijs de mastercase. Het onderwijs is volgens MacIntyre niet eens een praktijk, omdat onderwijs altijd betrekking heeft op andere praktijken dan zichzelf, je onderwijst altijd in iets. Maar je kunt het onderwijs heel goed analyseren als een praktijk volgens de definities van MacIntyre zelf. Uiteindelijk is het dan gericht op de ontplooiing van de leerling, waarover je eigenlijk geen controle hebt.

Opnieuw weer die invoering van transcendentie om de cirkel rond te maken. Hoop is de kardinale deugd van het onderwijs omdat je aangewezen bent op de wil van je leerling om je doel te halen.

De wil moet dus worden ingeschakeld om hem uit te schakelen.

Ziedaar de buitenwerkingstelling zoals we die al bij Agamben zagen.

In de workshop werd deze dynamiek onbedoeld ook geïllustreerd door de werkvorm. De filosoof hield een onderwijsleergesprek met de groep, maar liet vervolgens de conclusies op het scherm zien die hij thuis had voorbereid. Alle interventies werden aldus effectief kaltgestellt.

Antiïmmuniteit zou je kunnen zeggen. We organiseren ons onderwijs zo efficiënt dat ons doel niet wordt gehaald. Aldus is er paradoxalerwijs weer alle ruimte voor de hoop van Augustinus, de hoop op genade, op een leerling die ondanks ons onderwijs iets leert.

http://public.atscholen.nl/scholen/voortgezet_onderwijs/alc/PublishingImages/Leerlingen%20ouders/2012-02-10_VOORBEELD_Magistercijfers.jpg






vrijdag 3 juni 2016

De jager bepaalt het gebied

Interessant hoe Jean-Pierre Geelen vanochtend gaten schoot in de argumenten van de jagers: 'In elke bewering van jagers vallen gaten te schieten.' Hetgeen hij dus ook met graagte doet. Precies dit maakt hemzelf tot een jager. Een jager schiet met graagte op gaten, of gaten in iets.

Waarom zou ik ingaan op krantenberichten en columns, stukken die bedoeld zijn om de gaten te vullen en op die gaten te schieten? Ben ik er zelf ook zoëen, een jager die Geelen bejaagt omdat hij de jagers bejaagt enzovoorts?

De kunst is het, de beweging voorwaarts, over het spoor richting prooi, te combineren met de regressie die ik eerder constateerde. Maar dat is zeker niet voldoende. We krijgen dan wel een sluitende cirkel, maar iets te vroeg. De echte jager laat zijn prooi eerst gaan voordat hij zelf in beweging komt.

En daar zijn we bij ons thema, het thema dat Geelen mijns inziens laat liggen. Wat is de echte jager eigenlijk? Is het de slecht argumenterende domoor die op het punt staat tot inzicht te komen wanneer Geelen opduikt? De domheid brengt ons zeker niet bij de echte jager. We kennen het thema van onder anderen, zeker niet de minste, Gilles Deleuze, die weleens verklaard heeft dat hij de bêtise wil bestrijden, de domheid.

Maar als er iemand is die met superieure intelligentie de bewegingen in het leven heeft beschreven, het leven als beweging, dan is het wel Deleuze zelf. Zonder ressentiment, indien zoiets al mogelijk is. Bêtise, een interessant woord in dit verband, afgeleid als het is van het Latijnse bestia, wild dier. Deleuze was dus zelf een jager wanneer hij verklaarde de bêtise te bestrijden. Maar weer anders dan Geelen.

Misschien brengt Deleuze ons dichter bij de jager, de werkelijke jager, de jager zoals hij is, de jager als zodanig. Een aanwijzing hiervoor schuilt in zijn bepaling van het gebied als een belangrijk issue voor de filosofie en voor het begrip van de realiteit waarin we ons bevinden. Een jager jaagt in een gebied. Maar zijn verhouding tot het gebied is totaal anders dan die van de landbouwer of stedeling, zelfs als de stedeling ineens jager wordt, zoals in het Volkskrantartikel. Een jager is toch meer een zwerver, zij het weer anders dan een nomade, zelfs een Deleuziaanse nomade. Hij beheert het gebied.

Jager Sybrand Meersschaert: 'Wat ik het mooie vind aan jagen is dat je je voor langere tijd verbindt aan een gebied. Je moet minimaal 40 hectare jachtgebied hebben om een akte te krijgen. Het is jouw taak de wildstand in dat gebied te beheren.' (Volkskrant, 2 juni 2016, p.3)

Je kunt zonder moeite gaten schieten in deze uitspraak, wanneer je hem opvat als een legitimerende argumentatie. Maar daarin schuilt de kracht niet van deze jager, van de jager, in het argumenteren. Die moeten we eerder zoeken in de performativiteit van zijn taal. Zoals Deleuze de zang van de vogel opvat als datgene wat het gebied schept, zo kunnen we ook deze uitspraak van deze jager begrijpen. Hij vindt iets mooi en zegt het. De akte is ook maar een formalisering van de dwingende kracht van wat de jager zegt, en hoe hij het zegt. Woorden als 'wildstand' en dergelijke vloeien eerder voort uit de uitspraken der jagers dan dat ze hem legitimeren. De jager legitimeert het wild, hij is te definiëren als datgene wat het wild definieert.

Definiëren dus. Het feit dat we verlangen naar definities bij whatever symboliseert ons verlangen bij de jager te horen, te horen naar de jager, de jager die definieert. Hij definieert daarmee in één klap wat een gebied is, wat eigen is en vreemd, wat betekent 'horen', 'gehoorzaam zijn', nog hoorbaar in het woord 'taak' dat Meersschaert hier gebruikt. Eigendom: datgene waarvan de jager gebiedt dat het zijn gebied is.

Zo ongeveer zal ooit de overgang van jagerscultuur naar landbouwrevolutie zijn verlopen, en vervolgens de axiale wending. We horen een stem, bijvoorbeeld: 'Adam, waar ben je?', en we worden in de ban gedaan. Maar bij elke wending voegt zich weer een wending, die valt nooit uit te sluiten. Wanneer we in de ban zijn, in de ban van de stem, dan kunnen ook wij onze stem verheffen en onze prooi fixeren, het gebod is wat ons gebiedt. Zoals het altijd al was, dus, eigenlijk...




donderdag 2 juni 2016

Hoe weinig schaamte teweegbrengt

Gisteren zag ik drie eksters een gaai te lijf gaan. Ze pikten op hem in, ook toen de gaai al verloren op de grond lag en zich zwakjes verweerde.

Daarvan heb ik verschillende dingen geleerd. Ten eerste werd ik er weer aan herinnerd dat een groep kracht kan ontwikkelen tegen een eenling. Ten tweede verbaasde het me dat ik op een afstandje bleef kijken en niet ingreep. Waarbij het me ook verbaasde dat het me weer verbaasde. Ik ken mezelf zo'n beetje en weet dat ik gevangen zit tussen angst en twijfel, emoties die me in een spiraal naar beneden trekken. Ten derde leerde ik - zonder het te leren - dat anderen gelukkig wel ingrijpen. Een plantsoenarbeider stapte op de eksters af en redde de gaai. Ik liet hem merken - met opgestoken duim - dat ik dit wel kon waarderen.

De situatie zal herkenbaar zijn voor eenieder die werkt met groepen. De eenling word aangepakt door een drietal. Het gebeuren wordt afgedicht met excuses, redeneringen, humor. Er wordt soms actie ondernomen tegen het drietal. Mij viel bij zo'n gelegenheid op hoe sneaky de overgang kan zijn tussen beetje stoeien en pesten.

Ik herinner me een scène van toen ik acht was. Mijn achterbuurjongen en beste vriend trapte een kleine jongen in elkaar met beledigingen en verwensingen. Ik stond er werkeloos bij, boos dat ik medeplichtig was gemaakt maar ook in volstrekte onmacht.

Al even sneaky is de overgang van gepeste naar pester, zoals blijkt uit de verhalen en onderzoeken. Mijn achterbuurjongen werd regelmatig door zijn grote broer van de trap gegooid.

Het ronddansen van de emoties - angst slaat om in boosheid en wordt gesublimeerd tot nieuwsgierigheid - laat iets oplichten van de inoperosità van de jacht, de onwerkzaamheid. We zien de jacht en willen weten wat dat is. Mag ik een keer mee? luidde het in de krant vanochtend. Maar wat de jacht is, hebben we net gezien, die speelde zich onder onze ogen af, in al zijn machtsvertoon. Een vertoon dat onze onmacht betekenisloos leek te maken. We vertalen hem in verantwoordelijkheid, medeplichtigheid, oplossingen die geen oplossingen zijn.

We laten de eksters wegjagen, fietsen verder en achter onze rug komen ze terug.