maandag 18 juli 2016
Een schitterende wake van Shonibare
Hoe kan het toch dat de vos zo vaak opduikt in fabels en verhalen over de jacht? Is het soms omdat hij zelf ook jager is? Misschien bejagen we de vos zo graag omdat we in plaats van een prooi een jager beschieten. Natuurlijk is de vos in de jacht een prooi, en het kan dus zijn dat we de zaak beduvelen door de vos te bejagen. Onder het mom van de bescherming van de kippen leven we onze moordlust uit.
Hoe dan ook, je komt bij het denken over de jacht zoals we hebben gezien al gauw in een schimmenspel terecht. Ik sprak van regressie toen ik vaststelde dat het kijken naar de jager zelf gaat lijken op een jacht. Die regressie is verwarrend, omdat het moeilijker wordt om jager en prooi te onderscheiden. Verwarring zagen we ook in het relaas van Zygmunt Bauman, die de jacht op koopjes en andere dingetjes uitlegt als escapisme, de vlucht voor de morele druk waaraan we permanent blootstaan. Ook is de jacht niet gericht op het pakken van de prooi, maar op het instandhouden van de jacht zelf.
Verwarring zien we ook wanneer we kijken naar bovenstaand beeld van de Engels-Nigeriaanse kunstenaar Yinka Shonibare, Revolution Kid (fox). Het staat in het museum Beelden aan zee in Scheveningen. Het is een mens met een vossenkop. Hij draagt verwarrende kleding, westerse snit maar met Afrikaans aandoend dessin. Hij draagt een pistool, maar dan wel een van goud, zodat ik meteen denk aan The Man with the Golden Gun, dus aan film. En in zijn andere hand heeft de vossenman een blackberry, zodat het lijkt of hij in tweede instantie toch liever communiceert dan schiet.
In de toelichting wordt me uitgelegd dat we moeten denken aan Khadaffi, die een gouden pistool had. Dus toch geen film! Lees zelf maar:
Khadaffi is jager en prooi. Met zijn Afrikaanse kleding symboliseerde hij de verwarring van culturen, op een vergelijkbare manier als de vos van Shonibare, denk ik erbij. Maar bij de Arabische Lente denk ik weer aan de opstandelingen, de mobiel was vooral hun symbool. Shonibare schuift dus twee symbolen ineen, dat van de rebellen en van de politiek leider tegen wie ze in opstand komen.
In de revolutie is de jager de prooi en de prooi de jager, zo mogen we nu voorzichtig concluderen. Er heerst verwarring alom. Misschien kunnen we ook denken aan de coup van Turkije, waarbij Erdogan prooi is maar de coup gebruikt om iedereen op te jagen die hem zou kunnen dwarszitten. Hij heeft weliswaar geen gouden pistool en Afrikaanse kleding, maar gedraagt zich wel als een dictator in niet-westerse stijl en krijgt net als Khadaffi de warmste sympathiebetuigingen uit het Westen.
Laat ik er nog een foto bij zetten:
Het is een Oud-Romeins beeld van een Romeinse generaal met - naar ik meen - een honden- of Anubiskop, in het Vaticaans museum. Egypte is door de Romeinen onderworpen, maar er waren soms innige banden van sympathie en liefde, gesymboliseerd door de verhouding van Caesar met Cleopatra, en later van Marcus Antonius. Het beeld past zeker ook bij de vergoddelijking van de keizer die na de dood van Caesar al begint en een voorgeschiedenis heeft in Alexander de Grote en Perzische koningen. De vergoddelijking van Alexander werd ook weer bezegeld in Egypte.
Zitten we hier nog in de beeldentaal van de jacht? Zeker wanneer je verhalen en gedichten over Marcus Antonius leest. Horatius schildert de vlucht van Cleopatra voor Octavianus bij de slag bij Actium (31 v. Chr.) als de vlucht van een prooi voor een roofdier. Daarmee krijg je toch enige sympathie voor de underdog, wat opmerkelijk is gezien de steun die Horatius moest betuigen aan zijn vriend Octavianus, beter bekend onder zijn titel en bijnaam Augustus.
Wikipedia leert me dat de kop van Anubis niet een hond is maar een jakhals. Dit dier staat bekend als aaseter, maar in de Egyptische godenverering overheerste de associatie met het graven, wat wijst op de bescherming van de doden. 'Voordat Osiris belangrijk werd was Anubis de belangrijkste begraaf-god.' De jacht heeft met andere woorden al plaatsgevonden, de prooi is gedood en moet worden beschermd tegen ongewenste aantasting. Het is dus eigenlijk best ironisch dat Egypte bekend staat als het land van de grafroof. In de Romeinse tijd werd Anubis vaker met harnas afgebeeld als de bewaker van Horus (de god met valkenkop, dus is er toch weer een of andere link met de jacht...).
Zeker ook ironisch is dat Khadaffi bekendstaat als een dode dictator die we naar believen kunnen inzetten, zoals hij ook al in zijn leven door de Westerse leiders naar believen kon worden ingezet, als vriend en vijand, en zoals dat tegenwoordig ook met Erdogan gaat.
Misschien moeten we de schoonheid van Shonibare's vossenbeeld interpreteren volgens de oude functie van Anubis, de bescherming van de doden. Posthuum krijgen Khadaffi en de opstandelingen zo niet een eerbetoon (dat verdienen ze zeker niet, gezien ook de huidige overname van de Lybische revolutie door IS), maar toch enige glans die de grafdelvers op afstand moet houden. Alsjeblieft niet teveel vijandschap en niet teveel liefde, zou je kunnen zeggen. Laat Anubis met de andere goden hun werk doen, het wegen van de zielen in de hal van de waarheid.
Die hal bevindt zich in het dodenrijk. De opdracht die we Erdogan en anderen geven om de zielen van bijvoorbeeld vluchtelingen nu al te wegen lijkt dus voortijdig. Shonibare verblindt ons even met zijn goud en dessins zodat we terugschrikken en misschien gaan overpeinzen waar we in godesnaam mee bezig zijn.
zondag 17 juli 2016
Sport is fascistisch
Vorig jaar heb ik op Geleg de Tour de France gevolgd. Ik kwam uit bij de essentie van de Tour, namelijk de jacht. Elke dag opnieuw wordt er een jacht in scène gezet. Die heeft een monumentaal en ritueel karakter. We worden gemaand te herdenken en na te denken. We denken terug aan de Franse koningen die met hun gevolg de buitengebieden betraden om daar de prooi te bejagen die ze zelf hadden uitgezet. In die buitengebieden ontsnappen in onze zomers elke dag een paar fietsers die achterna worden gezeten door de horde en meestal vlak voor de finish worden gepakt. En uiteindelijk wint Froome.
Sindsdien werd ik een paar keer opgeschrikt door schrijvers die de sport in een fascistische setting terugplaatsten. Agamben herinnerde me aan het voetbal in de Duitse concentratiekampen. Laurent Binet in HhhH herinnert aan de voetbalwedstrijden van de Duitsers en aan de sluiting van scholen en universiteiten in Tsjechië na de bezetting. Het docentenkorps moet worden vernietigd en de jeugd wordt heropgevoed in de sport. Binet maakt drie opmerkingen (p.217):
Vrijdag moest ik daaraan denken toen ik Tom Dumoulin voor en na zijn etappe-overwinning in de tijdrit een poging zag doen gedrag te tonen dat paste bij de ernst van de aanslag in Nice. Tom was ingetogen. Tom heeft mijn sympathie. Maar het gaat niet om Tom. Wanneer ik schaamte voel bij het kijken naar sport gaat het om mijn schaamte. Het gaat om mijn persoonlijke schaamte en mijn plaatsvervangende schaamte. Ik schaam me voor de sport.
Er is een tijd geweest dat ik weinig sport keek. Dat was in de jaren tachtig. Daarna was het, vooral na de goal van Van Basten in '88, en vogue om sport te kijken, ook en vooral als je kritisch intellectueel was. Je schaamde je voor de elitaire interesses. Opnieuw dus schaamte, het was vooral schaamte die me ertoe bracht om in de jaren negentig meer sport te kijken.
Nog steeds kijk ik sport, in deze lange sportzomer, met plezier, maar onderhuids is de schaamte nooit verdwenen.
Sport maakt me duidelijk dat ik deel uitmaak van het jachtgezelschap en dat het leven van de prooi me geen moer interesseert, welke prooi dan ook, waar dan ook. Het geeft me een ongemakkelijk gevoel van medeplichtigheid, en ik vermoed dat het dit gevoel onder meer is wat de permanente overmaat aan enthousiasme verklaart dat de sport wil oproepen. Het enthousiasme van de winnaar.
Let wel, ik zeg niet dat ik geen sport meer kijk, maar ik probeer door mijn overwinningsroes heen mijn andere gevoel te peilen en ook mijn politieke verstand te activeren. Het geval Rusland maakt het me gemakkelijk. Ik ben Rusland dankbaar, het Rusland met jager en judoca Poetin aan het hoofd.
Sindsdien werd ik een paar keer opgeschrikt door schrijvers die de sport in een fascistische setting terugplaatsten. Agamben herinnerde me aan het voetbal in de Duitse concentratiekampen. Laurent Binet in HhhH herinnert aan de voetbalwedstrijden van de Duitsers en aan de sluiting van scholen en universiteiten in Tsjechië na de bezetting. Het docentenkorps moet worden vernietigd en de jeugd wordt heropgevoed in de sport. Binet maakt drie opmerkingen (p.217):
Ik moet daaraan steeds denken als ik de Tour kijk, toch een onschuldig tijdverdrijf. Nu had ik vorig jaar de filosoof Roland Barthes gevolgd in zijn ontmaskering van de Tour als burgerlijke façade. Burgerlijk is nog niet hetzelfde als fascistisch. Maar het is niet al te moeilijk om, ook als je de façade onderkent in het communistische oosten, het ideologische karakter van de sport te herkennen. Sport wordt altijd door de politiek gebruikt om ons te trainen in een bepaald soort taal, een taal die ons massaal enthousiast maakt voor iets waarvan we allemaal vinden dat het een bijzaak is, maar die opeens een hoofdzaak lijkt. De ideologie is bedoeld om ons volgzaam te maken, om ons te laten vergeten dat er in de wereld problemen moeten worden opgelost en dat we worden vermorzeld door een politiek-economisch systeem.
- In Tsjechië wordt net als elders de eer van het nationaal onderwijs door niemand zo slecht verdedigd als door de minister van Onderwijs. (...)
- De eer van het nationaal onderwijs wordt wel degelijk verdedigd door de docenten, die wat je verder ook over hen kan denken de naam hebben subversieve elementen te zijn, en verdienen dat men hun daarvoor hulde brengt.
- Sport is en blijft fascistische smeerlapperij.
Vrijdag moest ik daaraan denken toen ik Tom Dumoulin voor en na zijn etappe-overwinning in de tijdrit een poging zag doen gedrag te tonen dat paste bij de ernst van de aanslag in Nice. Tom was ingetogen. Tom heeft mijn sympathie. Maar het gaat niet om Tom. Wanneer ik schaamte voel bij het kijken naar sport gaat het om mijn schaamte. Het gaat om mijn persoonlijke schaamte en mijn plaatsvervangende schaamte. Ik schaam me voor de sport.
Er is een tijd geweest dat ik weinig sport keek. Dat was in de jaren tachtig. Daarna was het, vooral na de goal van Van Basten in '88, en vogue om sport te kijken, ook en vooral als je kritisch intellectueel was. Je schaamde je voor de elitaire interesses. Opnieuw dus schaamte, het was vooral schaamte die me ertoe bracht om in de jaren negentig meer sport te kijken.
Nog steeds kijk ik sport, in deze lange sportzomer, met plezier, maar onderhuids is de schaamte nooit verdwenen.
Sport maakt me duidelijk dat ik deel uitmaak van het jachtgezelschap en dat het leven van de prooi me geen moer interesseert, welke prooi dan ook, waar dan ook. Het geeft me een ongemakkelijk gevoel van medeplichtigheid, en ik vermoed dat het dit gevoel onder meer is wat de permanente overmaat aan enthousiasme verklaart dat de sport wil oproepen. Het enthousiasme van de winnaar.
Let wel, ik zeg niet dat ik geen sport meer kijk, maar ik probeer door mijn overwinningsroes heen mijn andere gevoel te peilen en ook mijn politieke verstand te activeren. Het geval Rusland maakt het me gemakkelijk. Ik ben Rusland dankbaar, het Rusland met jager en judoca Poetin aan het hoofd.
maandag 11 juli 2016
Zo pak je dat aan
Eerst moet je zorgen dat je zelf veilig bent. Zorg voor mensen die jouw ergernis delen, bijvoorbeeld in jouw straat, of wiens kinderen les hebben van dezelfde docent. Ze kunnen je ondersteunen vanuit hun belang, maar zeker ook vanuit de anonimiteit. Nu ben je een groep.
Open de aanval niet meteen. Wacht tot er enkele kleine aanleidingen voor ergernis zijn gebeurd. Kijk naar het effect, bijvoorbeeld hoe de leidinggevende de werknemer ter verantwoording roept.
Spreek dan een collega van de betrokkene aan, iemand die door hem wordt vertrouwd. Dit heeft het voordeel dat die collega ongewild betrokken wordt in jouw onderneming, want hij of zij zal beiden te vriend willen houden en de vertrouwelijkheid met jou willen bewaren. Zo kan deze collega in een latere fase eventueel fungeren als buffer voor de klappen die de betrokkene uitdeelt om zich te verdedigen.
Spreek die collega aan op het algemene belang. Zorg daarbij dat je de mensen die jou steunen niet noemt. Verwijs naar het verleden, waarin ook al eens een docent van een klas is afgehaald. Zo lijkt het minder buitenissig.
Belangrijk is dat je nu rustig afwacht tot de praatjes op gang komen. De betrokkene zal zich vernederd voelen omdat op hem een aanval is geopend zonder dat hij ervan in kennis was gesteld. Hij zal iedereen potentieel verdenken en bij een aantal mensen steun zoeken. Hij zal verdenkingen opperen maar net niet het fijne ervan weten.
Dit is in jouw voordeel, want nu lijkt het of jijzelf het slachtoffer bent. Je hebt nu in de ogen van de meeste betrokkenen het recht aan jouw kant.
Je zou nu kunnen doorpakken. Maar beter is het om rustig te wachten totdat de betrokkene uitgeput is. Hij vertrekt vanuit zichzelf.
Betreur herhaaldelijk het vertrek van je collega.
Open de aanval niet meteen. Wacht tot er enkele kleine aanleidingen voor ergernis zijn gebeurd. Kijk naar het effect, bijvoorbeeld hoe de leidinggevende de werknemer ter verantwoording roept.
Spreek dan een collega van de betrokkene aan, iemand die door hem wordt vertrouwd. Dit heeft het voordeel dat die collega ongewild betrokken wordt in jouw onderneming, want hij of zij zal beiden te vriend willen houden en de vertrouwelijkheid met jou willen bewaren. Zo kan deze collega in een latere fase eventueel fungeren als buffer voor de klappen die de betrokkene uitdeelt om zich te verdedigen.
Spreek die collega aan op het algemene belang. Zorg daarbij dat je de mensen die jou steunen niet noemt. Verwijs naar het verleden, waarin ook al eens een docent van een klas is afgehaald. Zo lijkt het minder buitenissig.
Belangrijk is dat je nu rustig afwacht tot de praatjes op gang komen. De betrokkene zal zich vernederd voelen omdat op hem een aanval is geopend zonder dat hij ervan in kennis was gesteld. Hij zal iedereen potentieel verdenken en bij een aantal mensen steun zoeken. Hij zal verdenkingen opperen maar net niet het fijne ervan weten.
Dit is in jouw voordeel, want nu lijkt het of jijzelf het slachtoffer bent. Je hebt nu in de ogen van de meeste betrokkenen het recht aan jouw kant.
Je zou nu kunnen doorpakken. Maar beter is het om rustig te wachten totdat de betrokkene uitgeput is. Hij vertrekt vanuit zichzelf.
Betreur herhaaldelijk het vertrek van je collega.
woensdag 6 juli 2016
De dichter wordt even wakker
Van de wake up call zou je al doordenkend kunnen uitkomen bij de muziek, maar ook bij het gedicht. Toegegeven, de dichter lijkt ons eerder in slaap te sussen. In de nacht van de poëzie vroeger raakte de luisterende massa betoverd, geholpen door de zoete Kriek Lambieks. Het handelen en het denken worden uitgeschakeld om plaats te maken voor de verbeelding.
Maar, zoals Leo Hermens ooit dichtte, 'tot zoverdetover'. Deze titel van de dichtbundel laat zich lezen als een verglijding, zeker ook door het geschreven legato waarbij de losse woorden hun betekenis inleveren. Maar het 'tot' laat zich niet wegmasseren, zelfs niet door de alliteratie met 'tover'. Al na het eerste woord houdt Hermens in, hij brengt een cesuur aan. Letterlijk betekent caesura het hakken of vellen, bijvoorbeeld van een boom. In de poëzie betekent het een pauze in een vers.
De cesuur werkt, net als het enjambement, als een kenmerk van poëzie. Ze kondigt een spanning aan tussen muziek en betekenis die we - met enige inspanning - kunnen terugvinden in elk vers van de bundel. Nemen we de proef op de som in het gedicht Klinkt als, dat als volgt afsluit:
Lukt het ons om via de cesuur de sprong te maken naar het denken en naar ons thema, het jagen?
Ja, voor het gemak maar even met hulp van Agamben. Hij wijst in Idee van de cesuur (dat ik in Duitse vertaling las in Idee der Prosa) op een lange uitlegtraditie waarin de dichter met zijn rede (de logos) zich laat voortdrijven door zijn stem, die hij berijdt als een paard. In moderne poëzie (Pascoli, Delfini, Penna) wordt het paard vervangen door een fiets.
De cesuur werkt als het inhouden van de beweging van het paard. Het effect ervan is, volgens Agamben, die daarbij weer teruggrijpt op Hölderlin, dat de dichter heel even aan het denken slaat. Maar wat hij denkt is niet een of andere gedachte, het is niets anders dan de stem en het ritme zelf, die even in der Schwebe worden gehouden:
De spreker ligt in de krul van het zeepaardje, tot zover niets nieuws, Hermens stapt daarmee in de traditie van Origines tot en met Penna. Bij Willem van Aquitanië (rond 1100) is de dichter zelfs op zijn paard in slaap verzonken, durmen sus un chivau. Door de cesuur worden we lichtjes wakker geschud, maar deze subtiele wake up calls zijn de vinril van het zeepaardje, ze houden het paard in beweging. Of juist op zijn plaats, want anders dan een landpaard staat het zeepaardje niet zelden stil in het water.
We raken nu ook door het beeld - de vinril van het zeepaardje - in een zwevende toestand, die haast overbodig door Hermens wordt geïnterpreteerd als (Homerische) vergelijking van de woorden die 'stil op je lippen' liggen. De dichter wordt even wakker en wat hij ziet of hoort is niets meer dan de beweging, de stem van het gedicht. Of andersom, doordat hij met zijn ritme de beweging in gang houdt, maakt hij plaats voor een stilstand die het gedicht brengt tot bij zijn gedachte, bij zijn 'tot'.
We zijn niet bezig met een interpretatie of vertaling. Het gaat me om de beweging van het jagen, rond de hoofdvraag: waarom brengen we ons steeds weer opnieuw in een onderneming waarin we een prooi uitzetten, die najagen, maar bij dat jagen steeds weer inhouden? Waarom niet gewoon die prooi meteen pakken, of hem laten gaan?
Het dichten verheldert iets over het jagen, het gedicht draagt de logos en drijft hem voort. Maar we kunnen het gedicht niet beperken tot de beweging van het ritme. Zonder cesuur is er geen gedicht mogelijk, dat wil zeggen: zonder gedachte. Maar de gedachte wordt noch van binnenuit het gedicht uitgevouwen, noch van buitenaf aangedragen. Ze is niets anders dan het even wakker worden doordat de stem zich onderbreekt en we überhaupt merken dat er een stem klinkt, dat het gedicht er is en 'klinkt als'.
Vergelijk het met een valpartij in de Tour. Alles hoopt zich op als wiel, mens en lawaai, de kijker thuis op de bank schrikt even wakker. Vervolgens wordt de jacht op de kopgroep hernomen, bebloed en bepleisterd zoals dat gaat.
Maar, zoals Leo Hermens ooit dichtte, 'tot zoverdetover'. Deze titel van de dichtbundel laat zich lezen als een verglijding, zeker ook door het geschreven legato waarbij de losse woorden hun betekenis inleveren. Maar het 'tot' laat zich niet wegmasseren, zelfs niet door de alliteratie met 'tover'. Al na het eerste woord houdt Hermens in, hij brengt een cesuur aan. Letterlijk betekent caesura het hakken of vellen, bijvoorbeeld van een boom. In de poëzie betekent het een pauze in een vers.
De cesuur werkt, net als het enjambement, als een kenmerk van poëzie. Ze kondigt een spanning aan tussen muziek en betekenis die we - met enige inspanning - kunnen terugvinden in elk vers van de bundel. Nemen we de proef op de som in het gedicht Klinkt als, dat als volgt afsluit:
De krul waarin je ligt, op je lippen woordenDe regels starten als een alexandrijn met dansende jamben, waarin we ons zachtjes laten meewiegen. Dan volgt de cesuur, gemarkeerd door de komma maar ook door de metrische verandering. Een gelijksoortige werking als de cesuur heeft het enjambement, waarin de beweging met het woord 'stil' tegelijk wordt stilgelegd en weer op gang gebracht. Opnieuw weer, net als in de titel van de bundel, een cesuur na het eerste woord. Vervolgens wordt de jambische dans hernomen en metrisch tot rust gebracht met het laatste woord van het vers, zeepaardje.
stil, de vinril van een zeepaardje.
Lukt het ons om via de cesuur de sprong te maken naar het denken en naar ons thema, het jagen?
Ja, voor het gemak maar even met hulp van Agamben. Hij wijst in Idee van de cesuur (dat ik in Duitse vertaling las in Idee der Prosa) op een lange uitlegtraditie waarin de dichter met zijn rede (de logos) zich laat voortdrijven door zijn stem, die hij berijdt als een paard. In moderne poëzie (Pascoli, Delfini, Penna) wordt het paard vervangen door een fiets.
De cesuur werkt als het inhouden van de beweging van het paard. Het effect ervan is, volgens Agamben, die daarbij weer teruggrijpt op Hölderlin, dat de dichter heel even aan het denken slaat. Maar wat hij denkt is niet een of andere gedachte, het is niets anders dan de stem en het ritme zelf, die even in der Schwebe worden gehouden:
Der rhythmische Transport, der den Schwung des Verses trägt, ist leer und trägt nur sich selbst. Es ist die Zäsur, die als reines Wort - für eine Weile - diese Leere denkt, in der Schwebe lässt, während das Pferd der Dichtung eine Weile einhält. (Idee der Prosa, p.26)Ik zou nu lange beschouwingen kunnen houden waarin we de cesuur vervolgens uitvouwen over de filosofie van Agamben, via het thema van de 'buitenwerkingstelling'. Maar laat ik - om inslaping te vermijden - terugkeren naar dat andere paard dat de logos van de dichter draagt, het zeepaardje van Leo Hermens, het ritme, de cesuur en het beeld.
De spreker ligt in de krul van het zeepaardje, tot zover niets nieuws, Hermens stapt daarmee in de traditie van Origines tot en met Penna. Bij Willem van Aquitanië (rond 1100) is de dichter zelfs op zijn paard in slaap verzonken, durmen sus un chivau. Door de cesuur worden we lichtjes wakker geschud, maar deze subtiele wake up calls zijn de vinril van het zeepaardje, ze houden het paard in beweging. Of juist op zijn plaats, want anders dan een landpaard staat het zeepaardje niet zelden stil in het water.
We raken nu ook door het beeld - de vinril van het zeepaardje - in een zwevende toestand, die haast overbodig door Hermens wordt geïnterpreteerd als (Homerische) vergelijking van de woorden die 'stil op je lippen' liggen. De dichter wordt even wakker en wat hij ziet of hoort is niets meer dan de beweging, de stem van het gedicht. Of andersom, doordat hij met zijn ritme de beweging in gang houdt, maakt hij plaats voor een stilstand die het gedicht brengt tot bij zijn gedachte, bij zijn 'tot'.
We zijn niet bezig met een interpretatie of vertaling. Het gaat me om de beweging van het jagen, rond de hoofdvraag: waarom brengen we ons steeds weer opnieuw in een onderneming waarin we een prooi uitzetten, die najagen, maar bij dat jagen steeds weer inhouden? Waarom niet gewoon die prooi meteen pakken, of hem laten gaan?
Het dichten verheldert iets over het jagen, het gedicht draagt de logos en drijft hem voort. Maar we kunnen het gedicht niet beperken tot de beweging van het ritme. Zonder cesuur is er geen gedicht mogelijk, dat wil zeggen: zonder gedachte. Maar de gedachte wordt noch van binnenuit het gedicht uitgevouwen, noch van buitenaf aangedragen. Ze is niets anders dan het even wakker worden doordat de stem zich onderbreekt en we überhaupt merken dat er een stem klinkt, dat het gedicht er is en 'klinkt als'.
Vergelijk het met een valpartij in de Tour. Alles hoopt zich op als wiel, mens en lawaai, de kijker thuis op de bank schrikt even wakker. Vervolgens wordt de jacht op de kopgroep hernomen, bebloed en bepleisterd zoals dat gaat.
Abonneren op:
Posts (Atom)