woensdag 29 juni 2016

Wake up call

In de krant stonden mooie foto's van leeuwen. Ze werden getraind om in de toekomst te kunnen overleven in de natuur van Zuid-Afrika. De medewerkers van het opvangcentrum gebruikten een mooi instrument voor de training. Een stuk vlees was aan iets bevestigd en in beweging gebracht. Zo werden à la Pavlov de jachtinstincten in de leeuw weer wakkergeroepen.

Beschaving wordt vaak opgevat naar het model van domesticatie van dieren, bijvoorbeeld als disciplinering. Hier kon je zien dat ook het tegenovergestelde mogelijk is. Ik vraag me af hoe ver je komt als je dit dooranalyseert. Ik denk aan de Marseillaise met zijn snel stijgende figuur in de eerste regel, de Internationale qua tekst en melodie. Praktisch alle muziek van Skrjabin draait om de stijgende kwart, denk aan de derde pianosonate.

Een gedachte die het overdenken waard is, wat mij betreft, is dat de moraal heel vaak, zo niet altijd, de vorm aanneemt van een aansporing, een schop onder de kont. Daarmee is dan ook meestal zijn rol uitgespeeld. We manen de ander aan om eens goed na te denken over zijn gedrag en lijken te vertrouwen op het effect van ons gebod. Tegelijk weten we heel goed dat het effect minimaal en ultrakort is. Zodoende kun je zelfs denken dat de morele aansporing in feite werkt als de bevestiging van het gedrag van de ander. Hij weet dat wij weten dat de aansporing slechts een aansporing is.

De muziek beeldt deze grondstructuur op haar eigen wijze uit. De melodie begint met een jachtmotief, meestal stijgend, vaak een gebroken tonica-drieklank die herinnert aan de ventielloze jachthoorn. Via de dominant keert de melodie weer terug naar de grondtoon, meestal dalend. De gebeurtenis die in gang is gezet wordt daarmee ten einde verklaard, het is alsof er niets is gebeurd, alsof er alleen maar iets is passiert.

Misschien moeten we de dode prooi, inclusief het eten ervan, opvatten als de bezwering van deze passeerbeweging. Er is iets blijvends, iets tastbaars dat ons het gevoel geeft dat de jacht verbonden is met een transcendente kracht. Denk aan het jurkje waarmee de shoppende vrouw thuiskomt, het jurkje dat haar moet bewijzen dat er echt iets gebeurd is.

Ik kan me nog herinneren dat ik met mijn vader reed naar de boerderij van zijn schoonouders. Hij kreeg een geschoten konijn cadeau. Het dode dier hield me gezelschap op de terugweg, me aankijkend op de achterbank van de auto. Het was daarmee, door die ervaring, in zekere zin mijn jacht geworden, mijn jacht als emotionele en ethische ervaring, mijn wake up call.


zaterdag 25 juni 2016

Even wachten nog

Het was niet Londen, het waren niet de jongeren die Engeland de onopgeloste nevelen in joegen.
Het waren de vossenjagers van Sunderland, Boston en het overige oosten.

Zou het dan toch de honour zijn die terugkeert van weggeweest, nadat groei en krisis elkaar aan de horizon aflossen? Eerder suggereerde ik zoiets, omdat morele superioriteit bij een verloren aarde een nieuwe voedingsbodem zoekt.

Het kunnen evengoed de decadente, verworpen sentimenten zijn die opspelen, of de momentane opvliegers die zich nu in spijt rondwentelen.

Laat de priesters de exodus maar duiden, laat de goden de tafelen maar opdienen op de Sinais aan de nieuwe Mozessen.

De kijker van de vossenjacht blijft in het dorp, zoekt vermaak en wacht op de terugkeer. Na een of twee ales ontstaat er zoals altijd een sfeer waarin verlies of winst geneutraliseerd zijn in nieuwe nevelen. Jong weet ineens weer waarom de ouderen het roer overnamen.

Raken de Britten ooit weer geïntegreerd in het continent, dan raakt het continent gebritanniseerd. Wij van het continent wachten op de triomfantelijke thuiskomst der jagers. Nu al horen we de honden.




Handjeklap met de vos

Eindelijk zitten we in de knock-outfase. Kroatië-Portugal is een poster. Na een hoop afzien zitten we in de verlenging. De commentatoren in de studio zijn ten einde raad, evenals de krant vanochtend. Wat kunnen we aan het spelletje veranderen?

Het is tekenend voor de angst. Die verraadt zich niet, zoals bij Seneca's emotiebeschrijvingen, in rare verkrampingen, kippenvel en spasmen, maar in verlamming, saaiheid, passief luisteren naar het terechte publieksoordeel dat vindt dat je goed kunt voetballen (dat hebben Kroatië en Portugal nog dit toernooi terdege aangetoond) maar het nu niet laten zien.

Nog is iets mogelijk. Zoals bij Rail away kun je denken dat de saaiheid beoogd is, een strategie van ofwel het roofdier ofwel het prooidier. We zien verlamming, maar de sprong van Ronaldo wordt geduldig afgewacht. We zien verlamming, maar het roofdier wordt uit de tent gelokt.

Nee, al deze opties zijn vergeefse speculaties. Het gezang der supporters gaat monotoon door. De commentator is radeloos maar constateert echte liefde op de tribunes, wetende dat de vrienden hun vrienden om zich weten, maar zeker niet op grotere afstand dan dat.

Er was al gefloten.

maandag 20 juni 2016

Ikzelf als prooi en jager

Angstreflexen zijn nuttig, zeker als je prooidier bent. Zo ben ik altijd extra alert geweest. Maar het kan ook té. 's Nachts heb ik er last van, van die alertheid. Via de deconstructie heb ik hem nog een tijdje kunnen romantiseren, als vigilance. Maar het geeft te denken dat je concentratievermogen afneemt als je te weinig hebt geslapen. Zo reageert het lichaam dus semi-automatisch op verzwakking en slaat de alertheid om in zijn tegendeel.

Vaak heb ik ook de neiging om mijn teveel aan alertheid te verdoven, om uit te komen bij een alertheid die me helpt in plaats van stoort. Muziek, lezen, wandelen, drinken, sport, een tijdje was ik ook aan de farmaceutische middelen, je kent dat wel. Misschien ging het om wanhopige, ongecoördineerde pogingen mijn angsten te bezweren, misschien was ik gewoon bezig mijn angsten te temmen met mijn verstand.

Hoe dan ook, door die aandacht voor mijn angst ben ik geïnteresseerd geraakt in mijn zelfbepaling als prooidier. Ik liet initiatieven aan anderen over, omarmde zelf een passieve houding, die ik vervolgens cultiveerde in de meditatie en in de ethiek. Een prooidier verstopt zich graag. Nou, ik ook. Ik lig hier op mijn bankje, lees wat en schrijf mijn teksten. Die teksten verstop ik vervolgens ook weer graag.

Ik zeg dat ik geïnteresseerd ben geraakt en mezelf heb bepaald. Zit er dan toch een actief element in mijn ziel, dat niet kan worden gereduceerd tot de identiteit van het prooidier? Is die identiteit zelf inderdaad het uitvloeisel van mijn beslissing, die in die zin mijn passiviteit tegelijk instelt en doorbreekt?

Sprekend van 'me', mijn identiteit, van een zelf dat ik kan beschouwen als mijn eigendom, mijn ziel, doe ik alsof ik voor mezelf transparant ben, alsof ik mezelf op de voet volg. Daarmee gedraag ik me als een jager in zijn gebied. Mijn ziel is een bezit dat ik moet beheren en bewaken, ik moet preventieve maatregelen nemen om te voorkomen dat hij me ontsnapt. Wanneer ik mezelf bepaal als prooidier, ben ik dat ook voor mezelf, voor mezelf als roofdier of jager.

Hoe langer ik erover nadenk, hoe meer de bepalingen prooidier en roofdier in elkaar grijpen. Ik zie een merel die wormpjes vangt, en ik zie diezelfde merel voortdurend alle kanten op kijken met zijn wormpje om zijn belagers op tijd te zien. We spreken niet voor niets van een voedselketen waarbinnen in essentie elk dier zowel prooi als jager is, al is het maar in de zin van het eten van planten. Niets is zo kwetsbaar als de bijna uitgestorven Siberische tijger, of de olifant met zijn ivoor.

Mezelf als jager, hmm... Het is even wennen. Uiteraard heb ik bepaalde jagersgaven moeten gebruiken om mijn vak te kunnen uitoefenen. Een boeiende of zelfs gebiedende stem, hoezeer ik me in die stem ook ben blijven verstoppen zodat ze gepaard blijft gaan met een zekere mate van spot en monotonie. Ik heb doelen nagestreefd en gehaald. Ik volg sporen en richt mijn blik op zaken, zoals vogels in de natuur, of thema's in mijn schrijven. Maar steeds heb ik die gaven kunnen opvatten als tekens van angst, verdediging, reactie op initiatieven die van buiten kwamen.

Nu bevind ik me in een experiment of avontuur waarin zich de mogelijkheid opent mijn angst anders te duiden. Bij mijn therapie was daar al soms sprake van. Het kon zomaar zijn dat achter mijn angst een enorme boosheid schuilging, die ineens naar buiten kon komen. Ik was bang voor die boosheid, ze zou me erg kwetsbaar maken voor de rationele aanvallen van anderen. Mijn boosheid is nooit rationeel, zo lijkt het. Maar betekent dat niet dat ik door mezelf te beschermen eigenlijk wil winnen? Wil ik niet, zoals elk prooidier, overleven, en meer nog, mijn aanvaller uitputten zodat hij de strijd opgeeft?

Vroeger werd de strijd tussen Kasparov en Karpov wel in dat soort termen beschreven. Kasparov speelde aanvallend, Karpov probeerde hem met ondoorzichtige zetten in het moeras te lokken. Dat sprak me aan, het is ook wat ik in mijn blogs probeer te doen. Ondoorzichtigheid als schijnbare defensieve strategie, met als inzet het verlies van de ander zodat ik win.

Mijn angst, mijn verlangen te overleven en te winnen, ze vertellen me iets dat ik rustig denken zou durven te noemen. Denken is iets wat ik doe, maar evenzeer iets wat gebeurt. Het gebeurt langzaam, met soms een klein stroomversnellinkje. Ik kijk toe, en zie in mijn vizier mezelf als jager opduiken. Ik wacht met schieten, het is altijd van belang geduld te hebben, te wachten op het juiste moment. Zeker als we ons bevinden in de strategie dat de jacht zelf de prooi is, met als inzet die jacht in stand te houden door hem te bejagen (in essentie de strategie, volgens Bauman, van iedereen...).

zaterdag 18 juni 2016

Ecologie is predatie

Jagen gebeurt niet alleen bij de mens, ook tussen andere levende wezens. Op Wikipedia wordt gesproken van predatie, het actief bejagen van een prooi door een dier of ander organisme om die prooi te doden. Het jagende dier wordt predator genoemd, afgeleid van het Latijnse praedor, dat roven of plunderen betekent. Zeker hangt het ook samen met het zelfstandig naamwoord praeda, dat oorlogsbuit betekent, en pas in afgeleide zin de prooi. Bewust of onbewust zagen de Romeinen het jagen door mensen of dieren als een oorlogsdaad, zij het in afgeleide zin, omdat de jacht primair amusement en voedselverschaffing was.

Het is opmerkelijk dat de Wikipediadefinitie het heeft over 'actief'. Want het Latijnse woord praedor is niet actief, het heeft een passieve vorm met actieve betekenis. Het roven is dus niet primair en niet uitsluitend een actieve daad. Dat zien we ook in de mate waarin een lijdend voorwerp erbij moet worden gedacht. Praedor is op de eerste plaats intransitief, plunderen, zelfverrijking, en pas in tweede instantie, in de poëzie en na de klassieke tijd, wordt het plunderen van iemand anders, moet het lijdend voorwerp bij de plundering als aanvulling worden gedacht.

Ook deze secundaire status van het lijdend voorwerp zien we terug in de Wikipediaweergave. De beschouwing over roofdieren en prooidieren vinden we terug onder predator en predatie, en op de Nederlandse pagina vinden we een enkel regeltje bij het lemma prooidier, een lemma dat we (vooralsnog) niet in andere talen terugvinden.

In derde instantie kun je ook de predator beschouwen als secundair ten opzichte van een realiteit die de betekenis en activiteit ervan bepaalt, de predatie. Het lijkt dus niet de jager die de prooi degradeert tot iets secundairs, maar het ecosysteem waarbinnen roofdier en prooi louter representanten zijn die op elkaar zijn aangewezen. Belangrijk, zo niet essentieel, is de notie draagkracht. De jacht moet worden gezien in samenhang met de verwekking van nageslacht, en daardoor - in combinatie met het jagen - met de instandhouding van het ecosysteem en daarbinnen van de soort. Een aanwijzing daarvoor is dat roofdieren minder nageslacht voortbrengen dan prooidieren.

Hier zien we ook de samenhang opduiken met de betekenis van het gebied voor de jager. De theorie van de draagkrachtstrategie werd voor het eerst opgesteld door de ecologen Robert H. MacArthur en E.O. Wilson op basis van hun werk aan eilandbiogeografie. De theorie gaat over het voordeel dat combinaties van bepaalde erfelijke kenmerken kunnen hebben op de kwaliteit en hoeveelheid nakomelingen in een bepaald milieu. Je zou kunnen zeggen dat we, wanneer we een gebied zien als een 'bepaald milieu', we het opvatten naar het model van het eiland. Deze lijn doortrekkend kunnen we de notie ecosysteem opvatten als het beheer van de natuur door dier en mens naar het model van het bepaalde, begrensde gebied. Klopt het ecosysteem niet, dan wordt het via draagkrachtstrategie en jacht bijgesteld. De natuur, voorzover we deze denken naar het model van de ecologie, is dus wezenlijk beheer.

Ik matig me geen competenties aan op het gebied van biologie en geografie. Maar door het zo te formuleren zie ik - tot mijn eigen verrassing - dat ik daarbij de notie gebied al hanteer. Wat zijn deze wetenschappelijke disciplines anders dan gebieden naar het model van het natuurbeheer, waarbij strategieën zichzelf en elkaar aanvullen en corrigeren? In die zin zelfverrijking, 'predatie'?

Die E.O. Wilson zag ik enkele maanden geleden in Kröller-Müller op een video, waar hij een gesprek voerde met kunstenaar Jan Fabre, onder de titel 'Is the brain the most sexy part of the body?'. Het gesprek ging over de betekenis van schoonheid, ethiek en seksualiteit, en werd in 2007 in Boston gevoerd in opdracht van de Biënnale van Venetië. In de video zien we beide heren zitten aan een tafel onder twee lampen en is getheatraliseerd als politieverhoor, waarbij de deelnemers beurtelings de rol spelen van ondervrager en verdachte. Op tafel ligt een mooi gevormd fossiel van een slak als metafoor van de schoonheid in de natuur en van de hersenen, en van de dobbelsteen, die weer model staat voor de kunst.Wilson ziet de hersenen als het middel waarmee we modellen van de werkelijkheid produceren, Fabre als het meest sexy deel van het lichaam, waarmee hij geheel in de geest van Plato suggereert dat het brein ons op het spoor brengt van het origineel, van een originele realiteit die precies in de ervaring van schoonheid tot ons komt.

Bij deze weergave van het gesprek gedraag ik me als een jager die zich laat obsederen door herinneringen die hem ontschieten en zijn spoor via internet probeert te volgen. Daarnaast ook stel ik me op als beheerder van mijn blogs, waarin ik aanknoop bij de rode draad of opnieuw het spoor dat ik in de eerste blog van deze serie uitzette met mijn foto van het slot Sint Hubertus in het nationale park De Hoge Veluwe, waar ook museum Kröller-Müller ligt. Zo probeer ik te aarden, contact te maken met het gebied waarbij ik woon. In die zin ben ik een predator.

Vanuit deze positie kan ik diverse kanten op. De ene is een bezinning op de sociaal-politieke krachten die (volgens Zygmunt Bauman) ons uit de wereld verjagen en waardoor we steeds op jacht gaan naar compenserende zaken, hobbies en dergelijke. Een andere richting is de zelfbezinning, de overdenking van het zelf en mijn zelf als jager en prooi. En dan is er nog het commentaar op de betekenisvolle plaatsen, teksten, gebeurtenissen, waar het jagen opduikt als thema.

http://www.artem-medicalis.com/uploads/3/9/4/0/3940429/9624347.png

woensdag 15 juni 2016

Doel gehaald, prooi dood

Wie jaagt heeft een doel. Aan de andere kant moet je constateren dat de jager zijn doel zelf heeft uitgezet. De fazant is neergezet in onze contreien om hem te kunnen schieten.

We zijn toch nog steeds geneigd om al die geweren in teveel handen te zien als betreurenswaardige afwijkingen van het eigenlijke doel. Dat is het doelmatige jagen, de beheersing der middelen in functie van het doel.

Het kan haast niet anders of deze doelgerichtheid wordt teruggeplooid over het Grieks. Een doel najagen moet wel iets te maken hebben met het τελος (telos) en dat moet dan wel doel betekenen.
Kijk ik in mijn woordenboek, dan zie ik achter τελος als eerste betekenissen 'cirkel, kring'....

Daarmee is de cirkel rond. We willen doelen najagen en dan moet τελος dus doel betekenen. En daarom stellen we ons doelen die we najagen en vormen we alle τελη om tot die doelen.

In het nastreven van doelen ligt het verlangen geborgen te verdwijnen. Wanneer het doel gehaald is, wanneer het doelpunt gescoord is, hebben we gewonnen en is er iets of iemand vernietigd, gedood.

Vandaag beleefde ik een boeiende studiedag over deugden. Mij werd in alle toonaarden, in lezingen en casussen, verteld dat we het doel voorop moeten stellen en alle andere zaken moeten reduceren tot middelen om dat doel te bereiken.

Een casus was een jongerenwerker die een Syrische zwerfjongere begeleidde. De Syriër nam hem mee naar zijn kamer en liet hem een AK zien. Ziedaar de casus, want de jongerenwerker kon het niet negeren. Het hele stappenplan van de deugdenethiek werd op de casus losgelaten. Er was echter te weinig tijd om alle cardinale deugden te analyseren, dus hanteerde de filosoof een dobbelsteen. Zo kwamen we uit bij de analyse van de doelen. Het doel werd geselecteerd via de dobbelsteenworp.

Ook in de bespreking van de casus bleek dat je niet zozeer bezig bent met constructie van een dilemma of reconstructie van een beslissingsproces. Je stelt met elkaar een complex diagram op van logische ketens, van mogelijkheden. Ongelukkig genoeg lieten we uit al die mogelijkheden die ene mogelijkheid weg die door de jongerenwerker was gekozen. Hij had zijn leidinggevende ingeschakeld en samen schakelden ze de politie in. Normaal gesproken hadden ze daarmee het vertrouwen van de jongere verloren. Maar in werkelijkheid belandde de jongere in de gevangenis, waar de jongerenwerkers hem bezochten en het vertrouwen herstelden. Later is bij de jongere, toen hij weer langere tijd op vrije voeten was, geen AK mee gesignaleerd.

Paul van Tongeren maakte in zijn lezing duidelijk dat het bij deugden gaat om de realisering van doelen, de beroemde εργα (werken, goods) die worden gerealiseerd in πραξεις (handelingen). Die handelingen komen voort uit deugden en de beroemde εξις (hexis), de instelling van de handelende persoon. Die deugden en instelling ontstaan op hun beurt weer vanuit de handelingen. Om nu tot een juiste deugd te komen, heb je een hardhandig leerproces nodig, waarin jou de wil van buitenaf wordt opgelegd. Uitschakeling van je wil dus, dat is het geheim van de deugd, de noodzakelijke voorwaarde.

Het lijkt nu ineens of de cirkel, de τελος, moet worden doorbroken. Maar in werkelijkheid wordt een stoorfactor uitgeschakeld, de wil. Augustinus had al die wil als het ware uitgevonden om hem vervolgens te kunnen uitschakelen via de genade. De genade, zou je kunnen zeggen, is de genadeslag voor de wil.

Het gaat er dus om dat er iets of iemand wordt uitgeschakeld. Een doel nastreven betekent dat je iets of iemand uitschakelt die voor dat doel gaat liggen. In die zin zit je bij Aristoteles altijd in de knock-outfase.

Deze logica van de in- en uitschakeling werd bevestigd door een filosoof die duidelijk maakte dat de practices van Alisdair MacIntyre uiteindelijk gericht zijn op de hoop, omdat je zelf niet het doel kunt realiseren. Hierbij is het onderwijs de mastercase. Het onderwijs is volgens MacIntyre niet eens een praktijk, omdat onderwijs altijd betrekking heeft op andere praktijken dan zichzelf, je onderwijst altijd in iets. Maar je kunt het onderwijs heel goed analyseren als een praktijk volgens de definities van MacIntyre zelf. Uiteindelijk is het dan gericht op de ontplooiing van de leerling, waarover je eigenlijk geen controle hebt.

Opnieuw weer die invoering van transcendentie om de cirkel rond te maken. Hoop is de kardinale deugd van het onderwijs omdat je aangewezen bent op de wil van je leerling om je doel te halen.

De wil moet dus worden ingeschakeld om hem uit te schakelen.

Ziedaar de buitenwerkingstelling zoals we die al bij Agamben zagen.

In de workshop werd deze dynamiek onbedoeld ook geïllustreerd door de werkvorm. De filosoof hield een onderwijsleergesprek met de groep, maar liet vervolgens de conclusies op het scherm zien die hij thuis had voorbereid. Alle interventies werden aldus effectief kaltgestellt.

Antiïmmuniteit zou je kunnen zeggen. We organiseren ons onderwijs zo efficiënt dat ons doel niet wordt gehaald. Aldus is er paradoxalerwijs weer alle ruimte voor de hoop van Augustinus, de hoop op genade, op een leerling die ondanks ons onderwijs iets leert.

http://public.atscholen.nl/scholen/voortgezet_onderwijs/alc/PublishingImages/Leerlingen%20ouders/2012-02-10_VOORBEELD_Magistercijfers.jpg






vrijdag 3 juni 2016

De jager bepaalt het gebied

Interessant hoe Jean-Pierre Geelen vanochtend gaten schoot in de argumenten van de jagers: 'In elke bewering van jagers vallen gaten te schieten.' Hetgeen hij dus ook met graagte doet. Precies dit maakt hemzelf tot een jager. Een jager schiet met graagte op gaten, of gaten in iets.

Waarom zou ik ingaan op krantenberichten en columns, stukken die bedoeld zijn om de gaten te vullen en op die gaten te schieten? Ben ik er zelf ook zoëen, een jager die Geelen bejaagt omdat hij de jagers bejaagt enzovoorts?

De kunst is het, de beweging voorwaarts, over het spoor richting prooi, te combineren met de regressie die ik eerder constateerde. Maar dat is zeker niet voldoende. We krijgen dan wel een sluitende cirkel, maar iets te vroeg. De echte jager laat zijn prooi eerst gaan voordat hij zelf in beweging komt.

En daar zijn we bij ons thema, het thema dat Geelen mijns inziens laat liggen. Wat is de echte jager eigenlijk? Is het de slecht argumenterende domoor die op het punt staat tot inzicht te komen wanneer Geelen opduikt? De domheid brengt ons zeker niet bij de echte jager. We kennen het thema van onder anderen, zeker niet de minste, Gilles Deleuze, die weleens verklaard heeft dat hij de bêtise wil bestrijden, de domheid.

Maar als er iemand is die met superieure intelligentie de bewegingen in het leven heeft beschreven, het leven als beweging, dan is het wel Deleuze zelf. Zonder ressentiment, indien zoiets al mogelijk is. Bêtise, een interessant woord in dit verband, afgeleid als het is van het Latijnse bestia, wild dier. Deleuze was dus zelf een jager wanneer hij verklaarde de bêtise te bestrijden. Maar weer anders dan Geelen.

Misschien brengt Deleuze ons dichter bij de jager, de werkelijke jager, de jager zoals hij is, de jager als zodanig. Een aanwijzing hiervoor schuilt in zijn bepaling van het gebied als een belangrijk issue voor de filosofie en voor het begrip van de realiteit waarin we ons bevinden. Een jager jaagt in een gebied. Maar zijn verhouding tot het gebied is totaal anders dan die van de landbouwer of stedeling, zelfs als de stedeling ineens jager wordt, zoals in het Volkskrantartikel. Een jager is toch meer een zwerver, zij het weer anders dan een nomade, zelfs een Deleuziaanse nomade. Hij beheert het gebied.

Jager Sybrand Meersschaert: 'Wat ik het mooie vind aan jagen is dat je je voor langere tijd verbindt aan een gebied. Je moet minimaal 40 hectare jachtgebied hebben om een akte te krijgen. Het is jouw taak de wildstand in dat gebied te beheren.' (Volkskrant, 2 juni 2016, p.3)

Je kunt zonder moeite gaten schieten in deze uitspraak, wanneer je hem opvat als een legitimerende argumentatie. Maar daarin schuilt de kracht niet van deze jager, van de jager, in het argumenteren. Die moeten we eerder zoeken in de performativiteit van zijn taal. Zoals Deleuze de zang van de vogel opvat als datgene wat het gebied schept, zo kunnen we ook deze uitspraak van deze jager begrijpen. Hij vindt iets mooi en zegt het. De akte is ook maar een formalisering van de dwingende kracht van wat de jager zegt, en hoe hij het zegt. Woorden als 'wildstand' en dergelijke vloeien eerder voort uit de uitspraken der jagers dan dat ze hem legitimeren. De jager legitimeert het wild, hij is te definiëren als datgene wat het wild definieert.

Definiëren dus. Het feit dat we verlangen naar definities bij whatever symboliseert ons verlangen bij de jager te horen, te horen naar de jager, de jager die definieert. Hij definieert daarmee in één klap wat een gebied is, wat eigen is en vreemd, wat betekent 'horen', 'gehoorzaam zijn', nog hoorbaar in het woord 'taak' dat Meersschaert hier gebruikt. Eigendom: datgene waarvan de jager gebiedt dat het zijn gebied is.

Zo ongeveer zal ooit de overgang van jagerscultuur naar landbouwrevolutie zijn verlopen, en vervolgens de axiale wending. We horen een stem, bijvoorbeeld: 'Adam, waar ben je?', en we worden in de ban gedaan. Maar bij elke wending voegt zich weer een wending, die valt nooit uit te sluiten. Wanneer we in de ban zijn, in de ban van de stem, dan kunnen ook wij onze stem verheffen en onze prooi fixeren, het gebod is wat ons gebiedt. Zoals het altijd al was, dus, eigenlijk...




donderdag 2 juni 2016

Hoe weinig schaamte teweegbrengt

Gisteren zag ik drie eksters een gaai te lijf gaan. Ze pikten op hem in, ook toen de gaai al verloren op de grond lag en zich zwakjes verweerde.

Daarvan heb ik verschillende dingen geleerd. Ten eerste werd ik er weer aan herinnerd dat een groep kracht kan ontwikkelen tegen een eenling. Ten tweede verbaasde het me dat ik op een afstandje bleef kijken en niet ingreep. Waarbij het me ook verbaasde dat het me weer verbaasde. Ik ken mezelf zo'n beetje en weet dat ik gevangen zit tussen angst en twijfel, emoties die me in een spiraal naar beneden trekken. Ten derde leerde ik - zonder het te leren - dat anderen gelukkig wel ingrijpen. Een plantsoenarbeider stapte op de eksters af en redde de gaai. Ik liet hem merken - met opgestoken duim - dat ik dit wel kon waarderen.

De situatie zal herkenbaar zijn voor eenieder die werkt met groepen. De eenling word aangepakt door een drietal. Het gebeuren wordt afgedicht met excuses, redeneringen, humor. Er wordt soms actie ondernomen tegen het drietal. Mij viel bij zo'n gelegenheid op hoe sneaky de overgang kan zijn tussen beetje stoeien en pesten.

Ik herinner me een scène van toen ik acht was. Mijn achterbuurjongen en beste vriend trapte een kleine jongen in elkaar met beledigingen en verwensingen. Ik stond er werkeloos bij, boos dat ik medeplichtig was gemaakt maar ook in volstrekte onmacht.

Al even sneaky is de overgang van gepeste naar pester, zoals blijkt uit de verhalen en onderzoeken. Mijn achterbuurjongen werd regelmatig door zijn grote broer van de trap gegooid.

Het ronddansen van de emoties - angst slaat om in boosheid en wordt gesublimeerd tot nieuwsgierigheid - laat iets oplichten van de inoperosità van de jacht, de onwerkzaamheid. We zien de jacht en willen weten wat dat is. Mag ik een keer mee? luidde het in de krant vanochtend. Maar wat de jacht is, hebben we net gezien, die speelde zich onder onze ogen af, in al zijn machtsvertoon. Een vertoon dat onze onmacht betekenisloos leek te maken. We vertalen hem in verantwoordelijkheid, medeplichtigheid, oplossingen die geen oplossingen zijn.

We laten de eksters wegjagen, fietsen verder en achter onze rug komen ze terug.




woensdag 1 juni 2016

Regressie

Lees je de getuigenissen van jagers, zoals vanochtend in de Volkskrant, dan valt je op dat allerlei betekenissen eraan worden gehecht die ook de tegenstanders van de jacht voorstaan. Jagen gaat gepaard met liefde voor de natuur en voor de prooi, met stilte en een soort zen, met ontstressen. Dit verklaart wellicht mede waarom de confrontaties plaatsmaken voor interesse. Mag ik een keer mee?

Kunnen we met liefde kijken naar de jagers, zoals ze daar staan met hun geweer over de arm, kijkend in de camera?

Ja, met liefde kan er veel, heel veel. Maar ik zou graag deze lijn doortrekken. Als we met liefde kunnen kijken naar deze jagers, die evenzeer prooi zijn van het gejaagde leven, dan kijk ik ook met liefde naar de camera die hen vangt en naar mezelf die de camera vangt. Ik raak in een regressie, zowat ad infinitum, waarin ik steeds benieuwd ben naar de volgende stap. Want vanuit welke liefdevolle blik wordt dat 'mezelf' gezien, wie staat me daar te doden om me beter te kunnen zien en met smaak te kunnen opeten? Waar sluit zich de cyclus?

Deze blog moeten we zelf opvatten als jacht. Bij mijn Tour de France-serie was ik op zoek naar de essentie van dat evenement. Nu ga ik weer verder over dat spoor, en ik ruik de prooi. Het heeft vast iets te maken met die regressieve beweging in de voorwaartse beweging. Een terugdeinzen, of een reculer pour mieux sauter, of nog iets anders. Te vroeg nog om het vizier op scherp te stellen.



Hantologie

Er zijn grofweg zo'n drie soorten relaties denkbaar tussen jager en prooi. De eerste is dat de jager zijn prooi achternazit en vervolgens te grazen neemt. De tweede is dat de jager zoveel plezier heeft in de jacht dat hij zijn prooi net niet te grazen neemt. Denk ook aan de kat die speelt met de muis en diens leven verlengt door het spel.

De derde is de relatie waarin de jager zich ineens geconfronteerd ziet met zijn veronderstelde prooi en erachter komt dat hij zelf de prooi is. De jager blijkt zelf de prooi.

Deze laatste relatie gebruikt bijvoorbeeld Derrida in zijn project (Spectres de Marx) waarin hij de zijnsleer wil omvormen tot een jaagleer, de ontologie tot hantologie. We verhelderen de zin van ons bestaan niet door te begrijpen hoe we in het licht van het zijn staan. Het zijn is nauwelijks te pakken en het pakt eerder ons, maar ook dat niet. Maar ook weer niet helemaal niet. Het zijn wordt zelf belicht vanuit het andere, het anders dan zijn. Daarin volgt Derrida Plato en Levinas. Maar niet helemaal, want volgen is ook weer zo'n term uit de jagerswereld, evenals het spoor. Als je iemand volgt merk je ineens dat je gevolgd wordt, maar je weet het niet zeker, en zelfs de paranoia gebruik je als schijnzekerheid om je tegen die ervaring te beschermen.

Samengevat: de hantologie is geen ontologie, maar ook weer niet helemaal niet. Er is geen hoorbaar verschil, geen hoorbaar verschil tussen ontologie en hantologie. Het is nog steeds mogelijk te denken dat de dingen zijn zoals ze zijn, als zodanig.